Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3524/GA, 16/3711/GA en 16/3836/GA, 7 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3524/GA; 16/3711/GA en 16/3836/GA

betreft: [klager] datum: 7 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. K. Bruns, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen drie uitspraken van respectievelijk 13 oktober 2016; 13 oktober 2016 en
1 november 2016 van respectievelijk de beklagcommissie, de beklagcommissie en de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Torentijd te Middelburg;

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 februari 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is namens klager gehoord zijn raadsvrouw mr. K. Bruns, die vergezeld was van een stagiaire.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De directeur van de locatie Torentijd heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de weigering aan klager een beklagformulier uit te reiken (MB 2016-000150);
b. de beslissing van de directeur om geen gegevens te verstrekken die zien op de motivering van de plaatsing van klager op de lijst GVM (gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico) (MB 2016-000173);
c. de plaatsing van klager op de lijst GVM en de verlenging van deze plaatsing per 1 oktober 2016 (MB 2016-000249).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van het beklag vermeld onder a. en b. op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van het
beklag
vermeld onder c. op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie respectievelijk de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht - verkort en zakelijk weergegeven -.

a. De weigering een beklagformulier uit te reiken is een tot de directeur herleidbare beslissing en is daarmee beklagwaardig. Op 1 juni 2016 is ten aanzien van klager een aantal beslissingen genomen, waarover klager pas op 6 juni 2016 werd
geïnformeerd.
Klager wilde een beklagformulier, maar heeft dit niet gekregen. De raadsvrouw heeft de klacht met betrekking tot de op 1 juni genomen beslissingen uiteindelijk op 10 juni 2016, tijdig, voor klager ingediend. Klager heeft dus alsnog zijn beklag kunnen
doen, dat overigens door de beklagcommissie gegrond werd verklaard. Desondanks wenst klager het beroep te handhaven. De directeur heeft ter beklagzitting weliswaar aangegeven dat het afdelingshoofd de beklagformulieren uitreikt, maar ook de bewaarders
hebben de beschikking over de beklagformulieren en kunnen deze dus uitreiken. Het is juist dat niet kan worden hard gemaakt dat klager een beklagformulier is geweigerd, maar bekend is dat beklagformulieren vaker worden geweigerd of dat het te lang
duurt
voordat zij worden verstrekt, aldus het standpunt van klager.

b. De weigering van de directeur op 22 juli 2016 om een afschrift van de gevraagde stukken, aangaande de plaatsing van klager op de lijst GVM, te verstrekken is een beklagwaardige beslissing van de directeur. De betreffende stukken dienen, gelet op
hetgeen daarover is vermeld in de Circulaire Beleid gedetineerden met vlucht-/maatschappelijk risico, te worden opgenomen in het penitentiair dossier, dat toegankelijk is voor de gedetineerde. Verwezen wordt naar RSJ 21 juni 2010, 10/0533/GA, waarin is
bepaald dat de adviesrapportages van het GRIP (Gedetineerden Recherche Informatie Punt) worden opgenomen in het penitentiair dossier. Tevens wordt verwezen naar het advies van de Raad van 27 april 2009 dat aan de Circulaire ten grondslag ligt en
waaruit
volgt dat alle adviesrapportages van het GRIP met betrekking tot de plaatsing op de lijst GVM - waaronder het risicoanalyse rapport - moeten worden opgenomen in het penitentiair dossier. Een afschrift van de bescheiden met betrekking tot de GVM-status,
die zich in het penitentiair dossier bevinden, dient dan te worden aangevraagd bij de directeur, hetgeen de raadsvrouw namens klager heeft gedaan. De beklagcommissie had klager moeten ontvangen in zijn klacht aangaande de weigering van de directeur aan
dit verzoek gehoor te geven. De informatie aangaande de plaatsing op de lijst GVM is van belang om het verzoek tot verwijdering van klager van die lijst te kunnen onderbouwen. Verzocht is klager alsnog ontvankelijk te verklaren in zijn beklag en het
beklag tegen deze weigering gegrond te verklaren.

c.
Klager heeft zijn klacht niet handig geformuleerd. Hij heeft de raadsvrouw voorafgaand aan het indienen van het klaagschrift verteld waarover hij wenste te klagen en dit ging over de beslissing de maatregelen te verlengen die het gevolg waren van de
plaatsing op de lijst GVM. Oplegging van die maatregelen is een beslissing van de directeur waartegen beklag openstaat. De commissie van toezicht heeft de raadsvrouw bij schrijven van 18 oktober 2016 geïnformeerd dat de zitting van de beklagcommissie
zou plaatsvinden op 28 november 2016. Uiteindelijk is de klacht schriftelijk afgedaan, terwijl raadsvrouw en klager de intentie hadden de klacht mondeling toe te lichten. Verzocht is klager alsnog te ontvangen in zijn beklag.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
a.:
Ingevolge artikel 61, derde lid, van de Pbw, vermeldt het klaagschrift zo nauwkeurig mogelijk de beslissing waarover wordt geklaagd en de redenen van het beklag.

De beroepscommissie overweegt dat in het klaagschrift van 10 juni 2016 niet nader is geconcretiseerd dat klager op enig moment een beklagformulier zou zijn geweigerd. Onduidelijk is immers op welke datum en door wie hem het beklagformulier zou zijn
geweigerd. Derhalve is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 61, derde lid, van de Pbw. In beroep is betoogd dat om het beklagformulier werd gevraagd ten einde beklag in te kunnen dienen tegen een beslissing genomen op 1 juni 2016. Ter zitting is
komen vast te staan dat de raadsvrouw namens klager tijdig beklag heeft kunnen indienen tegen die beslissing. Dit beklag is door de beklagcommissie vervolgens gegrond verklaard. De beroepscommissie stelt dan ook vast dat klager niet in zijn belangen is
geschaad.
Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat klager terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beklag en zij zal het beroep derhalve ongegrond verklaren.

b.:
Ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Pbw kan een gedetineerde bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.

Bij schrijven van 13 juli 2016, gericht aan de directeur van de locatie Torentijd, heeft de raadsvrouw namens klager verzocht om haar een afschrift te doen toekomen van alle in het bezit van de directeur zijnde relevante bescheiden die betrekking
hebben
op de GVM-status van klager. De raadsvrouw heeft daarbij aangegeven de bescheiden nodig te hebben om namens klager bij het Operationeel Overleg een gemotiveerd en onderbouwd verzoek tot verwijdering van klager van de lijst GVM te kunnen indienen. De
directeur heeft hierop gereageerd door zich op het standpunt te stellen dat het niet aan de directeur van een penitentiaire inrichting is om deze gegevens te verstrekken.

Tegen die beslissing heeft de raadsvrouw namens klager beklag ingediend. Daarbij is betoogd dat de bedoelde gegevens behoren tot het penitentiair dossier van klager en dat hem daartoe de toegang behoort te worden verschaft. Door hem de toegang tot de
gegevens te ontzeggen zou de directeur willens en wetens proberen de rechtsgang te frustreren en zou klager zich moeilijker kunnen verdedigen in procedures die samenhangen met de plaatsing op de lijst GVM.

De beroepscommissie overweegt dat (de raadsvrouw van) klager inzage mag vragen in zijn penitentiair dossier, ten einde de daarin opgenomen persoonsgegevens op juistheid te kunnen controleren. De omstandigheid dat klager geplaatst is op de lijst GVM is
terug te vinden in het penitentiair dossier, aangezien die plaatsing geschiedt op basis van een adviesrapportage vanuit het GRIP. Deze adviesrapportage maakt onderdeel uit van het penitentiair dossier. De uitspraak RSJ 21 juni 2010, 10/0533/GA,
waarnaar door de raadsvrouw is verwezen, is in casu echter niet toepasselijk. De weigering van de directeur om klager inzage te geven in zijn penitentiair dossier kan onder omstandigheden weliswaar een beklagwaardige beslissing zijn, in welk geval
klager ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn beklag. In casu gaat het klager er echter niet om inzage te verkrijgen in zijn penitentiair dossier. Het verzoek van de raadsvrouw sloeg expliciet op het recht op inzage in de informatie die het
GRIP heeft verzameld en die tot de GRIP-rapportage en plaatsing van klager op de lijst GVM heeft geleid. Dergelijke informatie wordt niet opgenomen in het penitentiair dossier. De directeur heeft ten hoogste de beschikking over een GRIP-rapportage op
basis waarvan klager op de lijst GVM is geplaatst, maar is niet bij machte de daaraan ten grondslag liggende informatie van het GRIP te verstrekken. De directeur heeft zich dan ook terecht op het standpunt kunnen stellen dat het niet aan hem is om die
informatie te verstrekken.
De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat klager terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beklag en zal het beroep ongegrond verklaren.

c.:
Hoewel door de raadsvrouw in beroep anders is gesteld, stelt de beroepscommissie vast dat het door klager opgestelde klaagschrift ziet op de plaatsing van klager op de lijst GVM en de verlenging daarvan en dat betreffen geen beslissingen van de
directeur. Ter zitting van de beroepscommissie is door de raadsvrouw betoogd dat het klaagschrift van oorsprong af aan zou hebben gezien op de maatregelen die het gevolg waren van de plaatsing op de lijst GVM en dat het klaagschrift in dat opzicht
ongelukkig was geformuleerd. Die nadere motivering/verbetering is echter niet naar de beklagcommissie is gezonden, zodat de beklagcommissie op grond van de inhoud van het klaagschrift terecht heeft kunnen concluderen dat het beklag op de plaatsing van
klager op de lijst GVM zag en de verlenging daarvan. Het betoog van de raadsvrouw, dat haar bij brief van de commissie van toezicht van 18 oktober 2016 een mondelinge behandeling van het klaagschrift was toegezegd, maakt dit niet anders. De raadsvrouw
is immers geen mondelinge behandeling van het klaagschrift toegezegd. In bedoelde brief is slechts medegedeeld dat het beklag in beginsel zou worden behandeld op 28 november 2016. In diezelfde brief is een voorbehoud gemaakt, inhoudend dat indien uit
de
beoordeling van het beklag voor die tijd mocht blijken dat de zaak zonder mondelinge behandeling kon worden afgedaan de raadsvrouw daarvan bericht zou krijgen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag vermeld onder a., b. en c. ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie respectievelijk de beklagrechter, met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. M.I. Jansen, secretaris, op 7 maart 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven