nummer: 16/3162/GA
betreft: [klager] datum: 6 maart 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.J.A. Verhoeven, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 12 september 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 13 januari 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord de heer [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voormelde inrichting. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op
behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. Op 6 januari 2017 heeft klagers raadsman schriftelijk bericht dat hij niet ter zitting zal verschijnen en heeft hij nadere gronden van het beroep ingediend. Een kopie hiervan is aan
de directeur gestuurd.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 5 juli 2016, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw (hierna te noemen: b-dwangbehandeling).
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht.
De commissie van toezicht en de directeur hebben geen gevolg gegeven aan herhaalde verzoeken om toezending van stukken, waaronder klagers behandelplan. Om die reden kon het beklag niet (nader) worden onderbouwd. De directeur heeft de mededeling van de
bestreden beslissing en een advies van de behandelend psychiater (pas) een week voor de beklagzitting verstrekt. Het behandelplan is niet verstrekt. Het standpunt van de directeur dat voor het verstrekken van het behandelplan altijd toestemming van
klager zelf is vereist en dat een verzoek van diens advocaat niet volstaat, is onjuist en misplaatst. Bij een cliënt-advocaat-relatie mag ervan worden uitgegaan dat klager a priori zijn advocaat machtigt om medische gegevens in te zien. Er is geen
sprake geweest van een normale rechtsgang. Aan de beroepscommissie wordt verzocht hierover een oordeel te vellen.
Er was geen sprake van een manifeste psychose. Klager heeft alleen tegenover derden verklaard dat hij de aangeboden medicatie als vergif beschouwt. Klager voelde zich gekleineerd en getreiterd door personeel. Onder andere werd zijn recreatietijd in
duur
beperkt. Als reactie daarop heeft klager incidenteel personeel uitgescholden. Klager ontkent dat hij zich agressief heeft opgesteld naar anderen, uitgezonderd de incidentele scheldpartij jegens personeel. De vermeende agressieve houding is onvoldoende
gemotiveerd om een ultimum remedium als dwangmedicatie toe te passen. Klager heeft ernstige nadelen ondervonden van het gebruik van de hem verstrekte medicatie. Hij werd er suf van en hij kreeg ’s nachts herhaaldelijk nachtmerries als gevolg van de
medicatie.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.
De directeur weet niet waarom de mededeling van de bestreden beslissing en het advies van de behandelend psychiater niet eerder dan een week voor de beklagzitting zijn verstrekt. De directeur kan het behandelplan alleen verstrekken als klager zelf
daarvoor toestemming geeft. Klager is gehoord alvorens is beslist tot b-dwangbehandeling.
Vanuit een vermeend gevoel van bedreiging wil klager zich te weer stellen. Klager stelt zich dreigend agressief op, waardoor er een reëel risico bestaat op fysieke agressie naar anderen. Hij is in eerste instantie geplaatst in een individueel
programma.
Hij was dermate dreigend dat hij op een later moment in afzondering is geplaatst. Er is niet gekozen voor a-dwangbehandeling. Die procedure zou in klagers geval te lang duren.
3. De beoordeling
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag omdat het beklag niet met redenen is omkleed. Op 6 januari 2017 heeft klagers raadsman in beroep alsnog de gronden van het beklag schriftelijk kenbaar gemaakt. Gelet hierop zal
de beroepscommissie klager alsnog ontvangen in zijn beklag.
Ten aanzien van het standpunt van de directeur dat hij het behandelplan uitsluitend kan verstrekken als klager zelf daarvoor toestemming geeft, overweegt de beroepscommissie dat waar een advocaat expliciet stelt dat zijn cliënt akkoord is met het
overleggen van het behandelplan, de directeur dit voor waar dient aan te nemen zolang van het tegendeel niet expliciet is gebleken.
De beroepscommissie gaat echter voorbij aan de stelling dat in de beklagprocedure geen sprake is geweest van een normale rechtsgang omdat is nagelaten de raadsman te voorzien van (alle relevante) stukken, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde
wordt
beoordeeld.
De beroepscommissie constateert dat de directeur geen (uittreksel van het) behandelplan heeft verstrekt, doch uitsluitend de mededeling van de bestreden beslissing en het advies van de behandelend psychiater. De beroepscommissie ziet zich vervolgens
voor de vraag gesteld of met de door de directeur overgelegde informatie voldoende is komen vast te staan of voldaan is aan de (wettelijke) vereisten voor b-dwangbehandeling. De beroepscommissie beantwoordt deze vraag ontkennend.
Op grond van artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw kan de directeur als uiterste middel beslissen tot het toepassen van een zogenoemde b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts – in het PPC zal dit doorgaans de behandelend
psychiater zijn – volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden. Uit de nota van toelichting bij het ‘Besluit van 8 maart 2013 tot wijziging van [...] de
Penitentiaire maatregel [...] in verband met de verruiming van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te verrichten’ volgt dat het bij b-dwangbehandeling dient te gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk
of acuut gevaar binnen de inrichting.
De beroepscommissie stelt vast dat de psychiater aan de directeur heeft geadviseerd b-dwangbehandeling toe te passen. Uit dit advies komt naar voren dat klagers diagnose kan worden gesteld op paranoïde psychose. Klager is manifest paranoïde en meent
dat
het personeel van de afdeling hem wil vergiftigen en dood wil maken.
In dit advies is voornoemd gevaarscriterium als volgt onderbouwd. Vanuit het vermeende gevoel van bedreiging wil klager zich teweer stellen, als gevolg waarvan hij zich dreigend agressief opstelt, waardoor er nu een reëel risico is op fysieke agressie.
Klager is dermate dreigend dat hij in afzondering moest worden geplaatst. Klager weigert vrijwillig de door de psychiater nodig geachte antipsychotica in te nemen.
Uit het vorenstaande volgt dat klager zich dreigend agressief opstelde, maar onderbouwd noch geconcretiseerd is waaruit klagers dreigende agressieve gedrag zou hebben bestaan en hoe vaak en wanneer dit heeft plaatsgevonden. Mitsdien is niet gebleken
dat
sprake was van een zodanig onmiddellijk dreigend of acuut gevaar voor anderen dat in redelijkheid niet anders kon worden beslist dan tot toepassing van b-dwangbehandeling. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat niet is gebleken dat een
beslissing over het al dan niet toepassen van a-dwangbehandeling – welke beslissing met meer procedurele waarborgen is omkleed – niet kon worden afgewacht.
Op grond van het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat het volstrekt noodzakelijk was ten aanzien van klager b-dwangbehandeling toe te passen, zodat de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk
moet worden aangemerkt. Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, ziet de beroepscommissie aanleiding klager een
tegemoetkoming van
€ 50,= toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 6 maart 2017
secretaris voorzitter