Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2298/TP, 6 februari 2003, beroep
Uitspraakdatum:06-02-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2298/TP

betreft: [klager] datum: 6 februari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 29 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...] Boer, verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 6 november 2002 verlengd tot en met 3 februari 2003.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 22 augustus 2001 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren met aftrek van preventieve hechtenis en ter beschikking gesteld met bevel dathij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 10 mei 2002. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven op de Individuele Begeleidingsafdeling van de penitentiaireinrichting (p.i.) Norgerhaven te Veenhuizen.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 17 oktober 2002 besloten tot plaatsing van klager in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Hij wachtte ten tijde van instellen van het beroep al een half jaar als tbs-passant op plaatsing in een tbs-kliniek. Ook tijdens de tenuitvoerlegging van de hieraan voorafgegane gevangenisstraf wachtte hij op plaatsing in eentbs-kliniek, daar hem was meegedeeld dat hij mogelijk na ommekomst van tweederde deel van de opgelegde gevangenisstraf zou worden geplaatst. Hij ervaart de verstreken tijd als verloren tijd.
Het bewustzijn van, het inzicht in en het leren omgaan met zijn problematiek zijn al in een vergevorderd stadium. Hij moet onnodig wachten op terugkeer in de maatschappij.
Hij kan zich vinden in de beslissing van de Minister tot zijn plaatsing in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek en volgt reeds een preklinische interventie met het oog op plaatsing aldaar. Met het recente voornemen van de Ministerklager te selecteren voor de Dr. S. van Mesdagkliniek kan klager zich niet verenigen.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden alstbs-passant in een p.i. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie onhoudbaar isen/of klagers psychische conditie zodanig is dat hij als ongeschikt voor verblijf in een p.i. moet worden aangemerkt. Aan de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) is gevraagd een medische verklaring uit te brengen omtrent klagerspsychische conditie. Deze zal na ontvangst aan de Raad worden gezonden.
De Minister heeft besloten klager te plaatsen in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek, waar klager nog niet kon worden geplaatst. Omdat binnen afzienbare tijd enkele plaatsen vrij komen in de Dr. S. van Mesdagkliniek zal klager voorlaatstgenoemde kliniek worden geselecteerd.

4. De beoordeling
Klagers bezwaar tegen het recente ministeriële voornemen tot wijziging van klagers selectie valt buiten de reikwijdte van het onderhavige beroep, dat uitsluitend de beslissing d.d. 21 oktober 2002 tot de eerste verlenging vanklagers passantentermijn betreft.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een p.i. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing zes maanden als tbs-passant in een p.i. verbleef. Een zodanige duur kan naar het oordeel van de beroepscommissie, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Uit de medische verklaring d.d. 10 december 2002 van de FPD Assen te Groningen blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een p.i. als onverantwoord moest wordenbeschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 6 november 2002 tot en met 3 februari 2003 niet in strijd is met de wet en evenmin alsonredelijk of onbillijk kan worden beschouwd.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid vanmr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 6 februari 2003.

secretaris voorzitter

Naar boven