Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3758/GA, 23 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:23-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3758/GA

betreft: [klager] datum: 23 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.T. Schrama, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 oktober 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 januari 2017, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman, en [...], de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Dordrecht. Als toehoorder was
aanwezig
[...], stagiaire van klagers raadsman.

De secretaris heeft telefonisch bij de beklagcommissie geïnformeerd naar de afdoening van het beklag. Dit omvatte immers ook de klaagnummers PD2015-760 t/m 673. Op 17 maart 2017 is namens de beklagcommissie per e-mail bevestigd dat in de beslissing van
21 oktober 2016 (PD2015-763 a en b) uitspraak is gedaan in alle klachtnummers, maar dat deze nummers per abuis niet staan vermeld in de beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel zonder televisie, wegens het vermoeden van bezit van een telefoon (PD2015-762), het ondergaan van een onvrijwillige medische handeling (PD2015-763), het feit dat
klager
niet met zijn advocaat mocht bellen (PD2015-760) en een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie, wegens verbale intimidatie (PD2015-761)

De beklagcommissie heeft het beklag (PD2015-763 a: medische verzorging en b: strafoplegging) ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager had geen telefoon in zijn bezit. Er is ook niets gevonden in zijn cel of in zijn lichaam. Klager moest meewerken aan de visitatie en door de detectiepoort lopen. Uiteindelijk moest hij naar het ziekenhuis voor het maken van een röntgenfoto.
Nadat
een röntgenfoto was gemaakt, is klager onder narcose gebracht. Klager heeft geen telefoon op de röntgenfoto gezien. De arts is met een endoscoop in zijn lichaam gegaan. Klager had hiervoor geen toestemming gegeven, maar de piw-ers zeiden dat het voor
zijn eigen veiligheid was. Klager heeft dagenlang veel last van gehad van de gevolgen hiervan. Bij terugkomst in de inrichting is klager gestraft. Hij heeft bij terugkomst niet nogmaals door de detectiepoort moeten lopen. Klager was in het ziekenhuis
geboeid en constant vergezeld door het inrichtingspersoneel. De ziekenhuiskamers zijn ook door het inrichtingspersoneel doorzocht. De rapporten spreken elkaar inhoudelijk tegen. Ruim een week later is een telefoon gevonden in het ziekenhuis. Klager
heeft die telefoon niet gezien, maar hij had ook geen telefoon. Met betrekking tot de tweede opgelegde straf, die een dag later is opgelegd, had een waarschuwing meer voor de hand gelegen. Klagers vriendin was van niets op de hoogte. Zij moest via de
advocaat vernemen dat klager in het ziekenhuis was geweest. Klager had lichamelijk veel last en veel pijn van alles wat hem was aangedaan. Er bestond noodzaak om te bellen met zijn advocaat hierover. Toen dat niet mocht, is hij verbaal agressief
geworden. Klager heeft in de beklagprocedure reeds toestemming gegeven om de röntgenfoto toe te voegen aan het dossier, maar hij heeft geen financiële middelen om deze foto op te vragen en toe te voegen. De raadsman heeft deze foto niet opgevraagd
vanwege de kosten die daaraan zijn verbonden.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur werd op zaterdag gebeld met de mededeling dat klager vermoedelijk een telefoon in zijn lichaam had. De Mobifinder had een signaal van een telefoon opgepikt. Na een celinspectie en een onderzoek bij klager bestond het vermoeden dat hij een
telefoon in zijn lichaam had. Hij bleef piepen bij de detectiepoort. In het kader van de veiligheid van klager heeft de directeur beslist dat klager gezien moest worden door de inrichtingsarts. De inrichtingsarts heeft de directeur geadviseerd klager
naar het ziekenhuis te brengen voor verder onderzoek. De directeur heeft ervoor gezorgd dat klager naar het Albert Schweizer ziekenhuis kon gaan voor het maken van de röntgenfoto. Wat de ziekenhuisarts daar verder heeft beslist, is geen beslissing van
de directeur. Bij terugkomst in de inrichting heeft de directeur beslist klager een disciplinaire straf op te leggen, omdat het zeer aannemelijk was dat klager een telefoon in zijn bezit heeft gehad. Zo heeft de zogenoemde Mobifinder dat aangegeven,
klager kon niet piepvrij door de detectiepoort lopen en op de röntgenfoto heeft het personeel een smartphone gezien. Hiervan is verslag gemaakt. De directeur heeft de röntgenfoto zelf niet gezien. De directeur heeft de arts van het ziekenhuis niet
gesproken. Later is een telefoon gevonden in het ziekenhuis. De gevonden telefoon is uitgelezen, maar kon niet worden gelinkt aan klager. De directeur gaat ervan uit dat dit klagers telefoon is geweest welke telefoon hij net voor de operatie ongezien
uit zijn lichaam heeft verwijderd en verstopt.

3. De beoordeling
Met betrekking tot beklagnummer PD2015-762 overweegt de beroepscommissie als volgt. Vast staat dat bij een inspectie met behulp van een Mobifinder (een apparaat waarmee mobiele telefoons kunnen worden gelokaliseerd) deze aangaf dat er sprake was van
het
gebruik van een mobiele telefoon in de cel van klager. Klager is hierop van zijn cel gehaald en gevisiteerd. Er werd niets aangetroffen. Ook is de cel van klager onderworpen aan een inspectie. Hierbij is geen mobiele telefoon gevonden. Aansluitend is
klager op verzoek van het personeel gekleed door een detectiepoort gelopen. De poort “ging af” rond de heup en buikstreek van klager. Vervolgens is klager geheel naakt viermaal door de detectiepoort gelopen. Klager ging telkens niet “metaalvrij” door
de
poort. Hierop is de inrichtingsarts opgeroepen. Deze heeft beslist dat klager naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis moest vervoerd, omdat er een indicatie was dat klager een voorwerp in zijn lichaam had. In het ziekenhuis is een röntgenfoto van
klager gemaakt die door drie klager begeleidende PIW-ers is bekeken en als volgt is beschreven:
“Hierop was een voorwerp te zien met een lengte van om en nabij de 8 centimeter. Dit voorwerp had de contouren van een GSM (smartfoon). [...]”
Op basis van deze informatie heeft de directeur beslist klager een disciplinaire straf op te leggen. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur hiertoe in redelijkheid kunnen beslissen, omdat voldoende aannemelijk geworden is dat
klager
daadwerkelijk een mobiele telefoon in de inrichting voorhanden heeft gehad, terwijl dat verboden is. De omstandigheid dat bij een endoscopisch onderzoek geen mobiele telefoon is aangetroffen, maakt dat niet anders. De beroepscommissie acht aannemelijk
geworden dat klager er op de een of andere manier in is geslaagd om na het nemen van de röntgenfoto, maar voor het inwendig onderzoek, de mobiele telefoon elders te verstoppen. Het vorenstaande vindt steun in de omstandigheid dat de p.i. op 12 oktober
2015 door het ziekenhuis is benaderd met de mededeling dat in het bed waarop klager op 3 oktober 2015 lag tussen twee matrassen en het hoofdbord een telefoon was gevonden.

Met betrekking tot het beklag gericht tegen het ondergaan van een onvrijwillige medische handeling (PD2015-763) overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een ander oordeel kan leiden dan die van de beklagcommissie.
Hierbij merkt de beroepscommissie op dat de beslissing om klager te opereren een beslissing is van de ziekenhuisarts. Die beslissing is niet aan het oordeel van deze beroepscommissie onderworpen.

De beroepscommissie stelt vast dat de beklagcommissie geen uitspraak heeft gedaan op het beklag dat klager niet mocht bellen met zijn advocaat (PD2015-760). De beroepscommissie zal wegens proceseconomische redenen als eerste en enige instantie
uitspraak
doen.
Ingevolge artikel 39, vierde lid, in verbinding met artikel 37, eerste lid onder i, van de Pbw wordt de gedetineerde in staat gesteld met zijn advocaat telefonisch contact te hebben, indien hiertoe de noodzaak en de gelegenheid bestaan.
Uit het verslag van 5 oktober 2015 blijkt dat klager heeft gevraagd of hij zijn advocaat mocht bellen. Dit werd klager niet toegestaan, omdat hij op 4 oktober 2015 ook al had gebeld met zijn advocaat. Dit is hem als volgt meegedeeld:
“De regel is dat er 1 maal per 7 dagen gebeld mag worden. ” [...] klager zei: “ik vraag gewoon normaal of ik mijn advocaat mag bellen. Ik heb hem nogmaals uitgelegd dat hij al gebeld heeft en niet meer mocht bellen.” Hierop zie hij: “krijg de kanker
kankermongool” en bonkte met zijn vuist op zijn celluikje. [...] Daarna werd de regel weer uitgelegd en heeft klager weer scheldwoorden gebezigd.
De beroepscommissie stelt vast dat een verkeerd toetsingscriterium is gebruikt, waardoor klager niet in de gelegenheid is gesteld contact op te nemen met zijn advocaat. De wet stelt geen maximum per week aan het aantal telefonische contacten met een
advocaat. Het zij herhaald: indien noodzaak en gelegenheid bestaan, wordt de gedetineerde in staat gesteld met zijn advocaat te bellen. Het beklag is daarom gegrond. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, komt
klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie stelt deze vast op € 10,=.

Met betrekking tot het beklag met nummer PD2015-761 oordeelt de beroepscommissie dat klager niet heeft weersproken dat hij de piw-er heeft uitgescholden. De directeur heeft daarom in redelijkheid naar aanleiding van het verslag klager een disciplinaire
straf kunnen opleggen. Het beroep is daarom ongegrond.

De beroepscommissie beslist als volgt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie. Voorts verklaart zij het beklag met nummer PD2015-760 gegrond en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A.T. Bol en ing. M. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 23 maart 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven