Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4056/GA, 21 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:21-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/4056/GA

betreft: [klager] datum: 21 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 2 december 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 maart 2017, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en mw. [...], juridisch medewerker bij de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet compenseren van klager voor het verrichten van de werkzaamheden van eerste medewerker over de periode van 4 januari 2016 tot en met 5 februari 2016.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagrechter heeft nagelaten om hoor en wederhoor toe te passen, zodat hij geen weet heeft van de gemaakte afspraken tussen klager en het personeel van
de arbeid. De beklagrechter heeft overwogen dat klager mogelijk taken heeft vervuld als eerste medewerker terwijl hij niet als zodanig was aangesteld, maar de beklagrechter heeft zich vervolgens niet afgevraagd waarom klager deze taken heeft vervuld
zonder dat hij daarvoor werd betaald. De beklagrechter heeft nagelaten om met medewerkers te spreken die op de hoogte waren van de gedane toezeggingen. De beklagrechter was er ook van op de hoogte dat een aanvraag door het hoofd arbeid is gedaan bij de
financiële dienst van de inrichting om klager te compenseren en dat er dus wel degelijk een toezegging bestond. Er is alleen gekeken naar de formele status in de periode van 4 januari 2016 tot en met 5 februari 2016. De werkelijke gang van zaken was
volgens klager als volgt. Klagers voorganger was nog niet ontslagen en om die reden was klager nog niet officieel benoemd als eerste medewerker. Maar klager was al wel gevraagd om de werkzaamheden van eerste medewerker te verrichten en hem is toegezegd
dat hij hiervoor gecompenseerd zou worden. Vanwege deze toezegging is klager akkoord gegaan. De werkmeesters waren hiervan op de hoogte. Klager heeft eenmaal een pakje shag gekregen. In totaal gaat het om een bedrag van ongeveer € 70,=. Dit betreft het
verschil tussen het uitbetalen van 100% loon en 150% loon, gedurende 25 werkdagen. De toezegging is gedaan door een plaatsvervangend hoofd arbeid. Toen hij was vertrokken, zou het nieuwe plaatsvervangend hoofd arbeid hier achteraan gaan en hij heeft
tegen klager gezegd dat het goed zou komen. Inmiddels is hij ook vertrokken en is er weer een nieuw plaatsvervangend hoofd arbeid. Op 15 augustus 2016 kreeg klager te horen dat hij niet gecompenseerd zou worden. Daarop heeft klager een klaagschrift
ingediend. Klager wijst er op dat het registratiesysteem niet overal op berekend is. Sommige zaken dienen handmatig ingevoerd te worden, bijvoorbeeld als er op vrijdagmiddag wordt gewerkt, wat niet gebruikelijk is. Klager verzoekt om getuigen
– bestaande uit personeelsleden – te horen die zijn beklag kunnen bevestigen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er is sprake van termijnoverschrijding en klager dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. Aan klager is vaker medegedeeld
dat hij geen compensatie zou ontvangen. Klager heeft de werkzaamheden van eerste medewerker verricht. Er zijn echter geen toezeggingen aan hem gedaan. De hoogte van het loon wordt landelijk bepaald. Het hoofd arbeid geeft aan de financiële dienst door
hoeveel uren een gedetineerde gewerkt heeft en voor welke werkzaamheden hij dient te worden uitbetaald. Het hoofd arbeid kan niet zelfstandig beslissen welke functie een gedetineerde mag uitoefenen. Dit wordt in het multidisciplinair overleg besproken,
waar verschillende disciplines iets kunnen zeggen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie wijst klagers verzoek om personeelsleden te horen af. Zij acht zich op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Met de beklagrechter is de beroepscommissie van oordeel dat klager ontvankelijk is in zijn beklag. De beroepscommissie gaat derhalve voorbij aan het verweer van de directeur hieromtrent.

De beroepscommissie stelt vast dat klager per 9 februari 2016 officieel is aangesteld als eerste medewerker en dat hij vanaf die datum de vergoeding behorende bij die functie ontvangt, namelijk 150% loon. Onweersproken is dat klager in de periode
daaraan voorafgaand, namelijk van 4 januari 2016 tot en met 5 februari 2016, de werkzaamheden van eerste medewerker heeft verricht. Klager stelt dat hem is toegezegd dat hij voor deze periode gecompenseerd zou worden, hetgeen door de directeur wordt
betwist. Hoewel van een toezegging niet is gebleken, is de beroepscommissie van oordeel dat het voor de hand had gelegen om klager voor het uitvoeren van deze werkzaamheden een compensatie aan te bieden. Hierbij neemt de beroepscommissie mede in
overweging dat klager de werkzaamheden van eerste medewerker kennelijk naar tevredenheid heeft uitgevoerd, nu hij daarna officieel als eerste medewerker is aangesteld. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter
zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager. Zij stelt deze tegemoetkoming vast op
€ 76,= (25 werkdagen x het verschil van € 3,04).

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 76,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, U.P. Burke en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 21 maart 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven