Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0816/STA en 17/0817/STA (wraking), 21 maart 2017, schorsing
Uitspraakdatum:21-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 17/816/STA en 17/817/STA (wraking)

Betreft : [verzoeker] datum: 21 maart 2017

De wrakingskamer uit de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming als bedoeld in artikel 31 van de Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming 2015 heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat ingekomen
wrakingsverzoek van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Pompestichting te Nijmegen, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om wraking van de schorsingsvoorzitter [...] en tevens opnieuw schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting, inhoudende afzondering met ingang van 19 februari 2017.

De wrakingskamer heeft ingevolge het bepaalde in artikel 31, vijfde lid, van de Instellingswet de schorsingsvoorzitter in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het wrakingsverzoek en verzoeker, alsmede zijn raadsvrouw mr. R.C. Honig, om
het
wrakingsverzoek schriftelijk toe te lichten. De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de schriftelijke reactie van de schorsingsvoorzitter. Verzoeker en zijn raadsvrouw hebben binnen de gegeven termijn geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid
het
wrakingsverzoek toe te lichten. De wrakingskamer heeft voorts kennisgenomen van de uitspraak en de onderliggende stukken van het eerdere schorsingsverzoek betreffende de afzondering met ingang van 19 februari 2017 waarnaar verzoeker heeft verwezen (RSJ
2 maart 2017, 17/0657/STA), alsmede de uitspraak op een eerder verzoek van verzoeker tot wraking van genoemde schorsingsvoorzitter (RSJ 23 september 2015, 15/3075/STA (wraking)).

1. De beoordeling
Verzoeker vraagt om wraking van de schorsingsvoorzitter op de grond dat zij partijdig zou zijn. De schorsingsvoorzitter heeft zich naar zijn mening bij de behandeling van het eerder ingediende schorsingsverzoek (17/0657/STA) van verzoeker gebaseerd op
onjuiste inlichtingen van het hoofd van de inrichting. Volgens verzoeker is geen sprake van een conflict met medepatiënten, dealt hij niet en heeft hij tijdens de afzondering niet gevochten.
Voorts vraagt verzoeker om wraking van de schorsingsvoorzitter voor alle toekomstige zaken, omdat hij haar, gelet op de laatste wrakingsuitspraak, niet objectief vindt. De wrakingskamer neemt aan dat verzoeker doelt op RSJ 2 maart 2017, 17/0657/STA, nu
eenmaal eerder een wrakingsverzoek van verzoeker is ontvangen. Dat verzoek is afgewezen.

De schorsingsvoorzitter heeft niet in de wraking berust.
Verzoeker heeft een aantal stellingen naar voren gebracht met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de afzondering, die naar haar mening in het kader van een schorsingsverzoek niet ten gronde kunnen worden onderzocht. Deze stellingen komen eerst bij
de behandeling van de inhoudelijke klacht aan de orde bij de beklagcommissie. In het kader van het schorsingsverzoek wordt slechts een voorlopig oordeel gegeven. Naar haar oordeel heeft verzoeker geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht
waardoor moet worden aangenomen dat haar onpartijdigheid schade leidt.

De wrakingskamer overweegt als volgt.

Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming 2015 kan op verzoek van een der partijen een voorzitter die een schorsingsverzoek behandelt (hierna schorsingsvoorzitter), worden gewraakt op
grond van feiten en omstandigheden waardoor de onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

Voorop staat dat een schorsingsvoorzitter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering, indien zich bijzondere omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat de
schorsingsvoorzitter jegens een partij vooringenomen is of dat de bij de verzoeker bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
In het geval van een door een schorsingsvoorzitter gegeven (motivering van een) beslissing kan de vrees voor vooringenomenheid slechts objectief gerechtvaardigd zijn, indien voor de genomen beslissing redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven
dan dat deze door vooringenomenheid van de schorsingsvoorzitter is ingegeven. Het is immers niet aan de wrakingskamer beslissingen van een schorsingsvoorzitter inhoudelijk te toetsen. Wraking kan niet als rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen
fungeren.

De wrakingskamer overweegt dat het enkele feit dat een voor verzoeker onwelgevallige beslissing op een schorsingsverzoek is genomen niet zo een bijzondere omstandigheid oplevert als hiervoor bedoeld.
De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat geen sprake is van zwaarwegende aanwijzingen dat de schorsingsvoorzitter jegens verzoeker vooringenomenheid koesterde, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees hiervoor objectief gerechtvaardigd is. Er is
geen sprake van een beslissing waarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de schorsingsvoorzitter is ingegeven.
Gelet hierop zal de wrakingskamer het wrakingsverzoek afwijzen.

Nu verzoeker heeft aangegeven dat hij de schorsingsvoorzitter ook in toekomstige zaken wenst te wraken, bepaalt de wrakingskamer dat zij verzoeker niet zal ontvangen in volgende verzoeken tot wraking van deze voorzitter in soortgelijke zaken op
dezelfde
gronden.

2. De uitspraak
De wrakingskamer wijst het verzoek af.

Aldus gegeven door mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 21 maart 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven