Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3872/GB, 20 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:20-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/3872/GB

Betreft: [klager] datum: 20 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J.N. Vermeij, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 november 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 16 mei 2014 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Dat klager geen goedgekeurd verlofadres meer heeft en niet in staat is een verlofadres te regelen, is volgens hem te wijten aan de inrichting waar klager verblijft en deze omstandigheid kan dan ook klager niet tegengeworpen worden. In januari 2016
beschikte klager wel over een goedgekeurd verlofadres. De toen aangevraagde overplaatsing is op oneigenlijke gronden geweigerd. In augustus 2016 verhuisden de bewoners van dat verlofadres en hun nieuwe adres was niet geschikt als verlofadres. Het
gebeurt volgens klager regelmatig dat bij een in een z.b.b.i. verblijvende gedetineerde tussentijds het verlofadres wordt gewijzigd. In de periode tussen het vervallen van een oud adres en het goedkeuren van een nieuw verlofadres wordt de gedetineerde
dan niet wegens het tijdelijk ontbreken van een goedgekeurd verlofadres teruggeplaatst naar een inrichting met minder vrijheden. Evenzo moet het voor klager mogelijk zijn om tijdelijk geen goedgekeurd verlofadres te hebben op het moment van zijn
overplaatsing. Daarbij is van belang dat eenmaal geplaatst in een z.b.b.i., klager wel binnen zeer korte tijd in staat zou zijn om een verlofadres te regelen. Klager verkeert in de omstandigheid dat hij tot mei 2014, toen hij werd overgeleverd aan
Nederland, in Spanje woonde en vrijwel geen binding meer had met Nederland. Dat is een extra hindernis bij het regelen van een verlofadres, klager kan niet eenvoudigweg aankloppen bij familie, kennissen of vrienden en is aangewezen op bemiddeling door
officiële instanties.
Dat klager de inrichting niet kan verlaten belet hem om de officiële weg te bewandelen, namelijk zich in te schrijven bij de gemeente Katwijk. Klager wijst erop dat hij zelf naar de gemeente te dient te gaan om zich in te schrijven. De gemeente Katwijk
weigert een ambtenaar naar de p.i. Groot Alphen te sturen om daar klagers inschrijving te verzorgen. De door de selectiefunctionaris gestelde einddatum van 12 juli 2018 is volgens klager onjuist. Uit het adviesverzoek van de inrichting van 13 oktober
2016 zoals gericht aan het OM, blijkt dat klagers einddatum 15 oktober 2017 is. Er is zelfs door de inrichting enige tijd gesteld dat de einddatum 11 januari 2017 was. De registratiekaart van klager klopt niet, de einddatum wordt weer 11 januari 2017.
Over de kwestie van de fictieve einddatum heeft klager de Staat in kort geding gedagvaard. De behandeling zou op 17 januari 2017 plaatsvinden.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager komt per 13 januari 2018 in aanmerking voor plaatsing in een z.b.b.i. en voldoet derhalve nog niet aan de objectieve criteria. De reclassering heeft op 5 september 2016 aangegeven dat de bewoonster van het opgegeven verlofadres heeft aangegeven
dat klager niet kan worden opgevangen op het adres. De politie heeft het verlofadres geverifieerd bij de bewoners van het verlofadres. Uit het advies van 15 augustus 2016 blijkt dat dezen hebben aangegeven dat de woning te klein is om klager te kunnen
ontvangen. Het adres op zich is wel goedgekeurd. Het OM heeft ten aanzien van klagers eerste aanvraag tot plaatsing in een z.b.b.i. op 22 maart 2016 negatief geadviseerd, vanwege een ernstig vermoeden dat klager zich zal proberen te onttrekken aan zijn
detentie en omdat gebleken is dat klager onbetrouwbaar is met betrekking tot het nakomen van afspraken. Klager doet er alles aan om straffen te ontlopen. Er is volgens het OM een reële kans dat klager zal onderduiken in het buitenland. Op 8 november
2016 heeft het OM positief geadviseerd ten aanzien van detentiefasering. Op 14 januari 2016 is door de reclassering een advies opgesteld ten behoeve van het re integratieplan. Omdat klager ontkent, kunnen geen delict gerelateerde factoren worden
aangewezen. Er zijn geen criminogene factoren gevonden waarop de reclassering kan inspelen en er is geen hulpvraag. Vanwege zijn ontkennende houding kan geen uitspraak worden gedaan over de kans op recidive. Ingeschat wordt dat er een laag/gemiddeld
risico is op onttrekken aan de voorwaarden. Ingeschat wordt dat er geen risico is op letselschade.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 8 november 2016 bepaald dat klager nog 253 dagen gevangenisstraf dient te ondergaan. Hiermee is de einddatum na toekenning v.i. verschoven naar 12 juli 2018. Klager heeft de Staat in kort geding gedagvaard. Op
17 januari 2017 zou de kort geding rechter uitspraak doen.

De selectiefunctionaris wijst erop dat ingevolge artikel 2, eerste lid en onder e, van de Regeling een gedetineerde in een z.b.b.i. kan worden geplaatst indien hij een strafrestant heeft van tenminste zes weken en ten hoogste zes maanden. Nu de
einddatum verschoven is en het strafrestant langer is dan zes maanden komt klager niet in aanmerking voor plaatsing in een z.b.b.i. Vooralsnog voldoet klager niet aan de objectieve criteria voor plaatsing in een z.b.b.i. zoals bepaald in artkel 2 van
de
Regeling. Het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres vormt een forse contra-indicatie voor het toewijzen van het verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i., daar gedetineerden die in een z.b.b.i. verblijven in beginsel elk weekend regimair verlof
genieten. Volgens de selectiefunctionaris gaat het argument dat klager niet naar de gemeente kan gaan en de gemeente geen ambtenaar naar hem wil sturen niet op omdat dergelijke zaken veelal schriftelijk kunnen worden geregeld.

4. De beoordeling
4.1. In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de
veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is
aan
de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart
2014,
Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij is in aanmerking genomen dat de
selectiefunctionaris in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat klager, gelet op het ontbreken van een aanvaardbaar verlofadres, vooralsnog niet in aanmerking komt voor plaatsing in een z.b.b.i. Klager kwam bovendien gelet op zijn fictieve einddatum
niet
voor plaatsing in een z.b.b.i. in aanmerking.
Niet is gebleken dat bij het bepalen van de fictieve einddatum een fout is gemaakt en het kort geding van klager daarover doet voor de beoordeling van de bestreden beslissing, die is genomen op de toen voorhanden gegevens en omstandigheden, daaraan
niet
af. Indien de uitkomst van het kort geding heeft geleid tot een andere einddatum kan klager zijn verzoeken, naar die nieuwe datum verwijzend, opnieuw indienen.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,
voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M.A.G. Rutten, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 20 maart 2017

secretaris voorzitter

Naar boven