Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3896/GA, 20 maart 2017, beroep
Uitspraakdatum:20-03-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3896/GA

betreft: [klaagster] datum: 20 maart 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.E. Hok-a-Hin, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 16 november 2016 van de beklagcommissie bij de locatie Ter Peel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De directeur van de locatie Ter Peel heeft op 23 februari 2017 schriftelijk laten weten niet ter zitting van de beroepscommissie van 3 maart 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, te verschijnen.
Klaagster en haar raadsvrouw mr. C.E. Hok-a-Hin hebben op 3 maart 2017 schriftelijk laten weten eveneens niet ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel met cameraobservatie, voor de duur van zeven dagen, wegens de uitlating dat klaagster het niet meer zag zitten, agressief gedrag, het gooien met
spullen en het niet meewerken aan de plaatsing in afzondering.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De uitspraak van de beklagcommissie is gebaseerd op onjuiste feiten en omstandigheden. Klaagster betwist dat ze met zelfdoding heeft gedreigd.
Tussen het incident en de komst van het Interne Bijstandsteam (IBT) is drie uur verstreken. Indien de directeur vrees had voor het leven van klaagster, had het in de rede gelegen om het IBT eerder ter plaatse te laten komen. In dat kader heeft de
directeur onzorgvuldig gehandeld. Bovendien was klaagster in de tussenliggende periode volledig gekalmeerd. Uit het verslag van het IBT volgt dat klaagster uiteindelijk heeft meegewerkt aan de procedure. Plaatsing in afzondering was dan ook niet
noodzakelijk om klaagsters veiligheid te waarborgen. Verder heeft de ordemaatregel te lang voortgeduurd. Klaagster heeft uiteindelijk vijf dagen in afzondering verbleven en klaagster betwist dat gedurende deze gehele periode voortzetting van de
maatregel noodzakelijk was in verband met haar veiligheid. Klaagster is dagelijks bezocht door een arts, maar er is geen verslag gemaakt van haar gedrag en welzijn gedurende deze periode, aldus het standpunt van klaagster.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Pbw. Op grond van artikel 24, vierde lid, van de Pbw kan, indien onverwijlde
tenuitvoerlegging van de afzondering geboden is, een ambtenaar of medewerker een gedetineerde voor een periode van ten hoogste vijftien uren in afzondering plaatsen. Uit het schriftelijk verslag van het IBT volgt dat het incident op 4 september 2016
omstreeks 23.30 uur heeft plaatsgevonden. Klaagster is vervolgens omstreeks 23.50 uur ingesloten in afwachting van de afhandeling van het schriftelijk verslag. Uit de schriftelijke mededeling volgt dat aan klaagster met ingang van 5 september 2016
omstreeks 15.15 uur de onderhavige ordemaatregel is opgelegd. De beroepscommissie stelt dan ook vast dat het bewaardersarrest de maximale duur van vijftien uren met 25 minuten heeft overschreden.

Op grond van het bepaalde in artikel 24a, tweede lid, van de Pbw wint de directeur het advies in van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, alvorens hij beslist over observatie door middel van een camera, tenzij dit advies niet kan
worden afgewacht. Uit de schriftelijke mededeling blijkt niet dat dit advies voorafgaand aan dan wel zo spoedig mogelijk na het opleggen van het cameratoezicht is ingewonnen. Niet is gebleken noch is weersproken dat het inwinnen van het advies niet kon
worden afgewacht.

Gezien het vorenstaande voldoet de bestreden beslissing niet aan de eisen die op grond van de wet daaraan moeten worden gesteld. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag
zal alsnog gegrond worden verklaard. Nu de in de wet omschreven waarborgen onvoldoende in acht zijn genomen, zal de beroepscommissie aan klaagster een tegemoetkoming toekennen van
€ 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klaagster een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, U.P. Burke en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 20 maart 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven