Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3248/TA, 13 januari 2017, beroep
Uitspraakdatum:13-01-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3248/TA

betreft: [klager] datum: 13 januari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.W. van Zanden, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 september 2016 van de beklagcommissie bij de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 november 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord klagers raadsvrouw mr. R.W. van Zanden.
Op 16 november 2016 heeft klagers raadsvrouw bericht dat klager niet ter zitting van de beroepscommissie aanwezig zal zijn.
Op 22 november 2016 heeft de juridisch medewerker van voormelde inrichting, [...], laten weten dat geen vertegenwoordiger van de inrichting ter zitting zal verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 24 mei 2016 om het eerder aan klager opgelegde afdelingsarrest te laten voortduren.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De inrichting heeft het afdelingsarrest – dat op 11 mei 2016 was opgelegd vanwege een positieve uitslag bij een op 10 mei 2016 uitgevoerde
urinecontrole – op 24 mei 2016 laten voortduren, omdat uit de uitslag van de op
23 mei 2016 uitgevoerde urinecontrole bleek dat klagers THC-waarde hoger was dan de afkapwaarde van THC. De inrichting is bij de bestreden beslissing alleen uitgegaan van de gemeten THC-waarde en heeft ten onrechte niet beoordeeld – door de bij beide
urinecontroles gemeten THC/kreatinine-ratio’s met elkaar te vergelijken – of sprake was van bijgebruik door klager sinds de urinecontrole van 10 mei 2016. Dit heeft de beklagcommissie ook overwogen en tot zover kan klager zich verenigen met de
uitspraak
van de beklagcommissie. Echter, klager kan zich niet vinden in het door de beklagcommissie geformuleerde uitgangspunt dat de halfwaardetijd van THC – en daarmee de THC/kreatinine-ratio – maximaal 38 uur kan bedragen. Dit uitgangspunt is in strijd met
de
vaste jurisprudentie van de beroepscommissie waarin is bepaald dat de halfwaardetijd van THC – en daarmee de THC/kreatinine-ratio – op veertien dagen moet worden gesteld. Nu de beklagcommissie een verkeerd uitgangspunt heeft gebruikt, kan het oordeel
dat aannemelijk is dat klager cannabis heeft bijgebruikt niet in stand blijven. Toepassing van de door de beroepscommissie gehanteerde halfwaardetijd van veertien dagen, leidt in klagers geval tot het oordeel dat bijgebruik niet aannemelijk is. Onder
deze omstandigheden had de urinecontrole van 23 mei 2016 als ‘schoon’ aangemerkt moeten worden. Gelet hierop had de inrichting op 24 mei 2016 het afdelingsarrest moeten opheffen. De beroepscommissie wordt verzocht in deze uitspraak een richtlijn vast
te
stellen aan de hand waarvan kan worden bepaald of bijgebruik van cannabis in een periode tussen twee urinecontroles in aannemelijk is.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Drugsgebruik van klager is een delictgerelateerde factor en een belangrijk onderwerp in zijn behandeling. Klagers urinecontroles
zijn wisselend positief en negatief. Een positieve urinecontrole heeft gevolgen voor klagers behandeling. Het behandelteam acht het van groot belang dat er na een positieve urinecontrole zicht wordt gehouden op klagers gedragingen en contact met
medeverpleegden. Zo hoopt het behandelteam handel of gebruik van drugs tegen te gaan. Hiertoe wordt aan klager afdelingsarrest opgelegd. Bij herhaalde positieve urinecontroles blijft de noodzaak om toezicht te houden en dus om het afdelingsarrest te
laten voortduren bestaan. Dit is individueel beleid en staat in het teken van klagers behandeling. De inrichting hanteert in het kader van dit beleid de positieve urinecontrole als uitgangspunt en niet de daling van de waarden. Om die reden is de
inrichting van mening dat uitspraak RSJ 16 december 2015, 14/4759/GA niet van toepassing is op de verpleegden in de Pompestichting. Overigens schaart de inrichting zich achter de visie van de beklagcommissie over de halfwaardetijd van THC.

3. De beoordeling
Op 10 mei 2016 is bij klager een urinecontrole uitgevoerd. Op 11 mei 2016 is de uitslag van die urinecontrole bekend geworden en daaruit bleek een THC-waarde van 367 ng/ml en een THC/kreatinine-ratio van 40,5. Naar aanleiding van deze uitslag is klager
op 11 mei 2016 afdelingsarrest opgelegd.
Op 23 mei 2016 is bij klager wederom een urinecontrole uitgevoerd. Op 24 mei 2016 is de uitslag van die urinecontrole bekend geworden en daaruit bleek een THC-waarde van 113 ng/ml en een THC/kreatinine-ratio van 5,92. De inrichting heeft de uitslag van
voornoemde urinecontrole als ‘positief’ aangemerkt. Om deze reden is op 24 mei 2016 beslist tot voortzetting van het eerder aan klager opgelegde afdelingsarrest. Immers, na een positieve urinecontrole van klager acht de inrichting het noodzakelijk om
door middel van afdelingsarrest toezicht te houden op klagers gedragingen en contacten, totdat sprake is van een negatieve urinecontrole.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is sprake van een ‘positieve’ urinecontrole als op grond van de uitslag van die urinecontrole aannemelijk is dat een verpleegde cannabis heeft gebruikt.
Indien uit de uitslag van de voorlaatste urinecontrole blijkt dat de THC-waarde nihil is en als uit de uitslag van de laatste urinecontrole een THC-waarde volgt die hoger is dan de afkapwaarde van THC (<50 ng/ml), dan kan op basis van enkel de
THC-waarde van de laatste urinecontrole worden geconcludeerd dat de verpleegde in de periode gelegen tussen de twee urinecontroles cannabis heeft gebruikt. In dat geval kan de laatste urinecontrole als ‘positief’ worden aangemerkt.
In dit geval echter blijkt uit zowel de uitslag van de voorlaatste urinecontrole – die van 10 mei 2016 – als uit de uitslag van de laatste urinecontrole – die van 23 mei 2016 – een THC-waarde die boven de afkapwaarde ligt. In een dergelijk geval kan
niet enkel op basis van de bij de laatste urinecontrole gemeten THC-waarde worden geconcludeerd dat sprake is geweest van cannabisgebruik in de periode gelegen tussen de twee urinecontroles. Om te kunnen beoordelen of een verpleegde in de periode
tussen
de twee urinecontroles in cannabis heeft gebruikt, dienen de gemeten THC/kreatinine-ratio’s van de beide urinecontroles met elkaar te worden vergeleken. Gebruik van cannabis in de periode gelegen tussen de twee urinecontroles kan aannemelijk worden
geacht indien de THC/kreatinine-ratio is gestegen dan wel niet binnen de gehanteerde halfwaardetijd voor THC is gehalveerd.

De vraag ligt voor van welke halfwaardetijd van THC de inrichting moet uitgaan bij de beoordeling van de vraag of een verpleegde in de periode tussen twee urinecontroles (waarbij een THC-waarde is gemeten) in cannabis heeft gebruikt. De
beroepscommissie
heeft in uitspraak RSJ 16 december 2015, 14/4759/GA overwogen dat bij de beantwoording van de vraag of een gedetineerde in de periode tussen twee urinecontroles in cannabis heeft gebruikt, moet worden uitgegaan van het voor de gedetineerde meest
gunstige ‘berekeningsmodel’. In dit meeste gunstige model, dat wordt gehanteerd door het Klinisch Farmaceutisch & Toxicologisch Laboratorium van de Gelre Ziekenhuizen, wordt uitgegaan van een halfwaardetijd van THC van maximaal veertien dagen. De
beroepscommissie ziet, ondanks de door de beklagcommissie hierover geuite kritiek, geen reden af te wijken van het in voormelde uitspraak overwogene. Een en ander betekent derhalve dat moet worden uitgegaan van een halfwaardetijd van THC – en daarmee
de
THC/kreatinine-ratio – van maximaal veertien dagen.

In onderhavig geval is klagers THC/kreatinine-ratio in veertien dagen tijd gedaald van 40,5 naar 5,92. Gelet hierop en in aanmerking genomen voornoemd beoordelingskader is de beroepscommissie van oordeel dat niet aannemelijk is dat klager in de periode
tussen de twee urinecontroles in – aldus in de periode van
10 mei 2016 tot 23 mei 2016 – cannabis heeft gebruikt. Derhalve heeft de inrichting de op 23 mei 2016 bij klager uitgevoerde urinecontrole niet als ‘positief’ kunnen aanmerken.

Nu de inrichting de urinecontrole van 23 mei 2016 ten onrechte als ‘positief’ heeft aangemerkt en het afdelingsarrest enkel om reden van de als ‘positief’ bestempelde urinecontrole van 23 mei 2016 is voortgezet, is de beroepscommissie van oordeel dat
de
bestreden beslissing, vanwege het ontbreken van noodzaak voor het voortduren van het afdelingsarrest, onredelijk en onbillijk is. De beroepscommissie zal dan ook het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het
beklag
alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden ziet de beroepscommissie aanleiding voor het toekennen van een tegemoetkoming. Zij bepaalt de hoogte daarvan, ervan uitgaande dat het
afdelingsarrest op 2 juni 2016 is opgeheven, op € 40,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming van € 40,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 13 januari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven