Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1842/GA -tussenbeslissing, 4 februari 2003, beroep
Uitspraakdatum:04-02-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1842/GA-tussenbeslissing

betreft: [klager] datum: 4 februari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 5 september 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 19 augustus 2002 van de beklagcommissie bij de locatie Zoetermeer te Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 7 januari 2003, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, is klager gehoord. De unit-directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) bij de locatie Zoetermeer heeftschriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Ter zitting van beroepscommissie van 9 december 2002, gehouden in de locatie Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn, is de heer [...], unit-directeur van het h.v.b. bij de locatie Zoetermeer, gehoord. Hiervan is het aangehechteverslag opgemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, onder verwijdering van klagers televisie, wegens een positieve score op het gebruik van softdrugs bij eenurinecontrole.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ik ben het eens met de eerste disciplinaire straf die aan mij is opgelegd naar aanleiding van de positieve uitslag van de urinecontrole van 16 juni 2002. Ik had toen een jointje gerookt. Mij is verslag aangezegd en ik heb eendisciplinaire straf opgelegd gekregen. Ik zal nooit in beklag gaan tegen een met recht opgelegde disciplinaire straf.
De onderhavige disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel d.d. 15 juli 2002 is echter ten onrechte aan mij opgelegd. Tussen 16 juni 2002 en 10 juli 2002, de datum van de laatsteurinecontrole, heb ik geen softdrugs meer gebruikt. Op 16 juni 2002 werd een THC-gehalte van 174 in mijn urine geconstateerd. Twee weken later, op 1 juli 2002, was de uitslag ook positief, maar was het THC-gehalte inmiddels gedaaldtot 155. Nog een week later, op 10 juli 2002, werd een THC-gehalte van 140 vastgesteld. Dit betekent dat er sprake was van een dalende lijn in het THC-gehalte. Omdat ik al vanaf mijn negende levensjaar jointjes rook vindt de afbouwvan het THC-gehalte in mijn urine langzamer plaats dan bij mensen die nog nooit softdrugs hebben gebruikt. Ik zeg niet dat ik nooit meer jointjes zal roken, want dat doe ik met enige regelmaat om mij rustig te houden. Maar tussen 16juni 2002 en 10 juli 2002 heb ik geen jointjes meer gerookt, zodat het niet eerlijk is dat ik tot twee maal toe ben gestraft voor een eenmalig gebruik.

De directeur heeft in beroep, ter zitting van de beroepscommissie d.d. 9 december 2002, zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt toegelicht als in het aangehechte verslag is vastgelegd.

3. De beoordeling
Voor de afdoening van het beroep acht de beroepscommissie het noodzakelijk nader te worden ingelicht. Om die reden verzoekt zij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) te Rijswijk schriftelijk inlichtingen te verschaffen omtrentde volgende vragen:

a) Wat kan er in het algemeen worden gezegd over de afbouw (afbraak) van een na druggebruik geconstateerd THC-gehalte in de urine van een persoon?
· Vindt een dergelijke afbouw in alle gevallen plaats, of kan het gevonden THC-gehalte ook stagneren of zelfs toenemen (zonder bijgebruik van drugs)?
· Is het antwoord op de vraag of er afbouw plaatsvindt en (zo ja) in welke mate in het algemeen afhankelijk van bepaalde feiten en omstandigheden, en zo ja welke?
· Is een dergelijke afbouw altijd gelijkmatig; dat wil zeggen neemt het na druggebruik geconstateerde THC-gehalte in de urine - als de betreffende persoon niet bijgebruikt - met een bepaalde hoeveelheid per dag af? En zo ja,met welke hoeveelheid? Wat is uw oordeel over de door de directie gebezigde norm van afbouw met 15 ‘punten’ per dag?

b) Wat kan er (verder) in het bijzonder en met betrekking tot de onderhavige zaak worden geconcludeerd (gezien het onderhavige feitencomplex)?
· Had het THC-gehalte in de urine van betrokkene vanaf de eerste urinecontrole op 16 juni 2002 tot de laatste urinecontrole op 10 juli 2002 in enige evenredigheid moeten afnemen indien hij niet had bijgebruikt?
· Kan op basis van de achtereenvolgens gevonden THC-gehaltes worden geconcludeerd dat betrokkene ook na 16 juni 2002 nog drugs heeft gebruikt?
· In hoeverre is het feit dat betrokkene sinds zijn negende levensjaar met enige regelmaat softdrugs gebruikt van invloed op de in zijn urine gevonden THC-gehaltes?

4. De uitspraak
De beroepscommissie houdt de uitspraak met voormeld doel aan tot een later te bepalen tijdstip.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. H.B. Greven en mr. drs. A. Rook, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op 4 februari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven