nummer: 16/3165/TA
betreft: [klager] datum: 9 januari 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.N.W. van Dam-Ouwens, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 9 september 2016 van de beklagcommissie bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 24 november 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord de heer mr. A.R. Ytsma. Mr. Ytsma is ingevallen voor klagers raadsvrouw mr. S.N.W. van Dam-Ouwens, die verhinderd was ter zitting te
verschijnen.
De juridisch medewerker van de inrichting, [...], heeft op 17 november 2016 meegedeeld dat geen vertegenwoordiger van de inrichting ter zitting aanwezig zal zijn. Op 23 november 2016 is namens klager bericht dat hij niet ter zitting zal verschijnen.
Op 22 november 2016 is de inrichting, namens de beroepscommissie, verzocht een aantal vragen schriftelijk te beantwoorden. De reactie van de inrichting op die vragen is op 23 november 2016 op het secretariaat van de Raad ontvangen en doorgestuurd naar
klager en zijn raadsvrouw.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de opschorting c.q. intrekking van klagers transmuraal verlof.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er bestaan te veel onduidelijkheden over de feiten in deze zaak. Zo is niet duidelijk welke regels er in de transmurale voorziening (hierna: TMV)
golden met betrekking tot afwezigheid (in de nacht), welke specifieke afspraken er met klager waren gemaakt, of die afspraken voor klager duidelijk waren, wat de functie van ‘het schriftje’ was en of het echt nodig was de Staatssecretaris in te
schakelen. De inrichting heeft het vorenstaande onvoldoende uitgelegd en de beklagcommissie heeft een en ander onvoldoende onderzocht. Derhalve wordt de beroepscommissie verzocht om de behandeling van het beroep aan te houden en om de inrichting op te
dragen een en ander te verhelderen. Mocht de beroepscommissie beslissen dat de behandeling van het beroep niet wordt aangehouden, dan wordt verzocht het beroep gegrond te verklaren. Klager heeft in ‘het schriftje’ genoteerd dat hij een eind ging
fietsen
en had zijn telefoon bij zich zodat hij bereikbaar was. Dit waren de handelingen die hij moest verrichten als hij naar buiten ging en klager was ervan overtuigd dat hij in overeenstemming met de regels en afspraken had gehandeld. Hij was dus te goeder
trouw. De volgende dag heeft hij aan een sociotherapeut gezegd dat hij de nacht ervoor naar buiten was geweest. Klager is dus open en eerlijk geweest. Als klager niets zou hebben gezegd, zou er niets zijn gebeurd. Niemand had hem namelijk gemist. Door
de sociotherapeut is evenwel het balletje gaan rollen. Ondanks dat bekend is dat klager vanwege zijn beperkte cognitieve vermogen snel onduidelijkheid ervaart rond afspraken, heeft de behandelcoördinator gemeend het verlof te moeten opschorten en een
melding te moeten maken aan de Staatssecretaris. De Staatssecretaris heeft evenwel besloten de machtiging voor transmuraal verlof niet in te trekken, waaruit niet anders kan worden afgeleid dan dat de situatie niet zo ernstig was als de inrichting wil
laten lijken. Gelet hierop is de overweging van de beklagcommissie dat het hoofd van de inrichting niet anders kon dan klagers verlof intrekken onbegrijpelijk. Nu de machtiging door de Staatssecretaris niet was ingetrokken, kon de inrichting wel
degelijk anders beslissen. De inrichting had er voor kunnen kiezen om klager ervan te doordringen dat nachtelijke verloven niet gepraktiseerd mogen worden en hem een (laatste) waarschuwing kunnen geven. Gezien de persoonlijke omstandigheden van klager
is de beslissing van de inrichting niet redelijk en billijk. Bovendien heeft klager nu nog steeds last van de bestreden beslissing. Deze beslissing heeft weerslag gehad op de verlengingsbeslissing van de rechtbank, die eerder had laten doorschemeren
klagers tbs mogelijk te willen beëindigen.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager had geen toestemming van de behandelaar en de unitcoördinator om in de nacht van 1 op 2 maart 2016 vanuit de TMV met
verlof
te gaan. Klager heeft gehandeld in strijd met de verlofwaarden. De inrichting heeft op 2 maart 2016 klagers transmuraal verlof opgeschort c.q. ingetrokken om uit te zoeken wat er precies was gebeurd tijdens klagers nachtelijke afwezigheid. De
inrichting
heeft van klagers afwezigheid een melding bijzonder voorval gemaakt bij de Staatssecretaris. Die melding is op 2 maart 2016 naar de Staatssecretaris verstuurd en op 4 maart 2016 is de reactie van de Staatssecretaris bij de inrichting binnengekomen. In
die reactie staat dat de Staatssecretaris zal nagaan of klagers verlofmachtiging al dan niet moet worden ingetrokken en dat de inrichting klagers verlof ingetrokken moet laten totdat er duidelijkheid bestaat over het voortbestaan van de
verlofmachtiging. Dit bericht van de Staatssecretaris heeft volgens de inrichting een verplichtend karakter. Indien de inrichting klager verloven zou laten praktiseren hangende de beslissing van de Staatssecretaris over het al dan niet laten
voortbestaan van de verlofmachtiging, zou de inrichting in strijd met de ratio van artikel 50 Bvt handelen.
3. De beoordeling
Namens klager is de beroepscommissie verzocht de behandeling van het beroep aan te houden en de inrichting op te dragen bepaalde feiten en omstandigheden te verhelderen. De beroepscommissie wijst dit namens klager gedane verzoek af, omdat zij zich op
grond van de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder de inlichtingen van de inrichting, voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.
De inrichting heeft in haar reactie van 29 april 2016 toegelicht dat, indien een patiënt van de TMV een wijziging in zijn verlofplanning wil aanbrengen, hij dit een dag van te voren dient mee te delen aan de inrichting en hij hiervoor goedkeuring dient
te verkrijgen van zijn behandelaar en de unitcoördinator. Vast staat dat klager op 2 maart 2016 om 00.10 uur de TMV heeft verlaten en omstreeks 01.30 uur weer is teruggekeerd naar de TMV. De beroepscommissie acht aannemelijk dat deze nachtelijke
afwezigheid een wijziging van klagers verlofplanning behelsde. Niet in geschil is dat klager dit niet een dag van te voren had meegedeeld en dat hij hiervoor geen goedkeuring had verkregen van zijn behandelaar en de unitcoördinator. Daardoor heeft de
inrichting klagers afwezigheid in de nacht van 1 op 2 maart 2016 als een ongeoorloofde afwezigheid kunnen aanmerken. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van 2 maart 2016 om klagers transmuraal verlof op te schorten, zodat
kon worden uitgezocht wat klager precies in de nacht van 1 op 2 maart 2016 had gedaan en of voortzetting van het transmuraal verlof nog wel verantwoord kon worden geacht, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De omstandigheid dat
klager te goeder trouw zou hebben gehandeld, doet aan vorenstaand oordeel niets af.
De inrichting heeft op 2 maart 2016 van klagers ongeoorloofde afwezigheid als voormeld een melding bijzonder voorval gemaakt bij de Staatssecretaris. De inrichting heeft in redelijkheid kunnen beslissen om het transmuraal verlof opgeschort te laten in
afwachting van de reactie van de Staatssecretaris op voornoemde melding. Op 4 maart 2016 heeft de Staatssecretaris aan de inrichting meegedeeld dat de inrichting het transmuraal verlof ingetrokken – c.q. opgeschort – dient te laten totdat door de
Staatssecretaris is beslist over het al dan niet intrekken van de ten behoeve van klager afgegeven machtiging voor transmuraal verlof. De beroepscommissie is van oordeel dat de beslissing van de inrichting om gevolg te geven aan deze mededeling van de
Staatssecretaris en dus om klagers transmuraal verlof opgeschort te laten in afwachting van de beslissing van de Staatssecretaris over het al dan niet intrekken van de verlofmachtiging, mede bezien in het licht van het vermelde in de nota van
toelichting bij artikel 50 (voorheen artikel 49) Bvt, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Vast staat dat de Staatssecretaris heeft besloten de ten behoeve van klager afgegeven machtiging voor transmuraal verlof uiteindelijk niet in te trekken. Wanneer de Staatssecretaris deze beslissing heeft genomen is onbekend. Wat hiervan ook zij,
gebleken is dat de inrichting op 9 maart 2016 heeft beslist dat klager niet meer terug zal gaan naar een TMV. Daarmee heeft de inrichting in feite beslist dat, ook als de Staatssecretaris de machtiging voor transmuraal verlof niet intrekt, klagers
transmuraal verlof niet meer zal worden hervat en dus definitief ingetrokken blijft. Reden van deze beslissing is, zo staat in de toelichting van de inrichting van 29 april 2016, dat was gebleken dat klager niet over de vaardigheden beschikte om zich
adequaat te kunnen handhaven op de TMV. Nu uit de onweersproken inlichtingen van de inrichting blijkt dat gedurende klagers verblijf in de TMV (sinds 25 november 2015) sprake is geweest van meerdere terugplaatsingen en meerdere incidenten – waaronder
het gebruik van harddrugs (amfetamine), een sterk vermoeden van handel in medicatie, grensoverschrijdend gedrag en ongeoorloofde afwezigheid in de nacht van 1 op 2 maart 2016 – is de beroepscommissie van oordeel dat de inrichting in redelijkheid heeft
kunnen oordelen dat hervatting van het transmuraal verlof niet verantwoord kon worden geacht. Gelet hierop kan de beslissing van de inrichting om klagers transmuraal verlof definitief in te trekken evenmin onredelijk of onbillijk worden geacht.
Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden bevestigen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 9 januari 2017.
secretaris voorzitter