nummer: 16/3869/TR
betreft: [klager] datum: 27 februari 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.O. Roosjen namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 18 oktober 2016 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2017, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.O. Roosjen, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen
van
het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Als toehoorder was aanwezig mevrouw [...], werkzaam bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft de machtiging tot het verlenen van proefverlof ingetrokken.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek, en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager verblijft sinds 29 december 2008 in Hoeve
Boschoord (thans: FPC Trajectum te Boschoord). Op 18 januari 2016 is klager zelfstandig gaan wonen, hoewel het verlofplan nog niet was gewijzigd. Op 31 maart 2016 is door de Staatssecretaris machtiging verleend tot het verlenen van proefverlof. De
Staatssecretaris heeft deze machtiging op 18 oktober 2016 ingetrokken.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager verblijft al jaren in tbs-inrichtingen. In 2007 is de voorwaardelijke beëindiging van de aan klager opgelegde tbs-maatregel opgeheven vanwege een incident met een
vrouwelijke medepatiënt, al is daarvan nooit aangifte gedaan. Klager heeft van het incident geleerd heel voorzichtig te zijn in het contact met vrouwen en open te zijn over het contact met vrouwen.
A. stelt dat zij ongewenst seksueel contact heeft gehad met klager in zijn woning. Klager heeft dit van het begin af aan ontkend. A. is zelfs niet in zijn woning geweest. Klager heeft alleen contact gehad met A. – bijvoorbeeld bij de koffie – toen zij
beiden in Kapperallee in Eefde (onderdeel van FPC Trajectum) woonden. A. vroeg steeds of ze bij klager op bezoek mocht komen. Klager heeft steeds tegen A. gezegd dat ze dat moest overleggen met het personeel. Hij is hier open over geweest naar het
personeel.
Volgens de Staatssecretaris is de beslissing tot intrekking van klagers proefverlof niet alleen gebaseerd op de aangifte van A., maar ook op het oordeel van de kliniek dat zelfstandig wonen met ambulante begeleiding te hoog gegrepen is voor klager. Dat
oordeel is echter volledig gebaseerd op de aangifte van A. en het eerdere incident uit 2007. Zonder de aangifte van A. had de inrichting zich nooit op het standpunt gesteld dat zelfstandig wonen te hoog gegrepen is voor klager. Voorts begrijpt klager
niet waarom niet gewacht had kunnen worden met intrekking van zijn verlofmogelijkheden totdat meer duidelijkheid bestond over de afwikkeling van de aangifte. Klager verwacht dat het openbaar ministerie de zaak zal seponeren.
De beschuldiging van de Staatssecretaris dat hij zonder overleg geld en bloemen heeft gestuurd naar een andere medepatiënte slaat nergens op.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt – zakelijk weergegeven – naar voren gebracht. Klager is op 18 januari 2016 zelfstandig gaan wonen, hoewel zijn verlofplan nog niet was aangepast. Bij beslissing van 9 mei 2016 heeft
de Staatssecretaris ingestemd met wijziging van het verlofplan.
Bij brief van 8 september 2016 werd door de inrichting gemeld dat klager was teruggeplaatst naar de crisisafdeling en al zijn vrijheden waren ingetrokken in afwachting van nader onderzoek naar aanleiding van een melding dat klager ongewenst seksueel
contact zou hebben gehad met een bewoonster van Kapperallee. De bewoonster, A., heeft hiervan aangifte gedaan.
Eerder, in 2007, is klager tijdens de voorwaardelijke beëindiging van zijn tbs-maatregel ook al in de problemen gekomen, omdat hij zich niet hield aan de opgestelde begeleidingsregels ten aanzien van zijn relatie met een medepatiënte, waarna de
rechtbank de hervatting van de dwangverpleging heeft gelast. Nu klager voor de tweede keer in problemen is geraakt tijdens zijn resocialisatietraject en hij is teruggeplaatst in de inrichting, is de inrichting van mening dat zelfstandig wonen met
ambulante begeleiding te hoog is gegrepen voor klager. Klager biedt weerstand tegen de begeleiding, er bestaat geen overeenstemming over de inzet van begeleiding in de toekomst en klager heeft de afgelopen maanden zonder overleg geld en bloemen
gestuurd
naar een medepatiënte. De aangifte van A. kwam hier nog eens bovenop. Ook is klager onvoldoende open geweest naar de reclassering. Een vorm van begeleid wonen met 24-uurs-zorg is volgens de inrichting dan ook het hoogst haalbare. Gelet op al deze
omstandigheden in samenhang bezien, heeft de Staatssecretaris besloten de machtiging tot het verlenen van proefverlof in te trekken. De Staatssecretaris acht zijn beslissing tegen deze achtergrond gerechtvaardigd.
4. De beoordeling
Klager verbleef sinds 18 januari 2016 in het kader van proefverlof in een eigen woning. Op 8 september 2016 is hij teruggeplaatst in de inrichting naar aanleiding van een melding dat hij ongewenst seksueel contact had gehad met een medepatiënte. Door
FPC Trajectum is namens de medepatiënte aangifte tegen klager gedaan.
De Staatssecretaris heeft de verlofmachtiging van klager ingetrokken op grond van “het nog lopende onderzoek naar aanleiding van een aangifte” en de conclusie van de inrichting “dat het zelfstandig wonen met ambulante begeleiding te hoog gegrepen is”
voor klager. De Staatssecretaris heeft daarbij kennelijk gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid (tot intrekking van een verlofmachtiging) op de voet van artikel 57, vijfde lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden. Tegen deze beslissing staat
op
grond van artikel 69, eerste lid, aanhef en onder c, Bvt beroep open, zodat klager ontvankelijk is in zijn beroep.
De Staatssecretaris heeft de verlofmachtiging ingetrokken naar aanleiding van de mededeling van de inrichting dat klagers proefverlof was ingetrokken omdat er een melding was binnengekomen van ongewenst seksueel contact met een ander, terwijl klager al
eerder in de problemen was gekomen tijdens een resocialisatietraject, hetgeen de inrichting deed concluderen dat een vorm van begeleid wonen met 24-uurs-zorg het hoogst haalbare is voor klager. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat tegen klager
aangifte is gedaan ter zake van het ongewenst seksueel contact, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot intrekking van de verlofmachtiging niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden
verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. A. van Holten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 27 februari 2017
secretaris voorzitter