Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3239/GA, 13 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3239/GA

betreft: [klager] datum: 13 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. Polman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 september 2016 van de beklagcommissie bij de Locatie Torentijd te Middelburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager is in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt ter zitting van de beroepscommissie van 6 januari 2017, gehouden in Justitieel Centrum Zaanstad, nader toe te lichten. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan
geen gebruik gemaakt. Klagers raadsman, mr. B.J. Polman, heeft op 29 december 2016 schriftelijk laten weten verhinderd te zijn om ter zitting aanwezig te zijn. Hij heeft de beroepscommissie verzocht de behandeling van het beroepschrift aan te houden
tot
een nader te bepalen tijdstip.
De directeur van de Locatie Torentijd heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag (MB 2016-174) betreft een disciplinaire straf van veertien dagen uitsluiting van de arbeid wegens werkweigering.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. Door geruime tijd in de EBI te verblijven heeft klager serieuze oogschade opgelopen, hetgeen door de directeur en de medische dienst niet
serieus wordt genomen. Door de arts is klager opgedragen een bril te kopen in de inrichtingswinkel, maar daar worden geen brillen verkocht met de door klager benodigde sterkte. Het probleem van klager duurt dan ook voort en hij kan daardoor geen arbeid
verrichten. Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd voor het niet verrichten van arbeid. Het opleggen van een disciplinaire straf op grond van artikel 50, eerste lid, van de Pbw dient in alle gevallen redelijk en billijk te zijn. Uit de
publicatie van de RSJ, genaamd ‘Goed bejegenen. Beginselen voor het overheidsoptreden tegenover mensen die een justitiële straf of maatregel ondergaan’, volgt dat de directeur bij strafoplegging de strafsoort moet individualiseren, niet alleen naar de
aard en de ernst van het delict, maar ook met het oog op de persoon van de ingeslotene en de achtergronden van zijn handelen. Daarbij moet de directeur streven naar het opleggen van de minimale en minst ingrijpende sanctie en moet hij zoveel mogelijk
afzien van cumulatie van straffen. In casu is in wezen sprake van een cumulatie, nu klager is teruggeplaatst, disciplinair gestraft en vervolgens aan hem een ordemaatregel is opgelegd. Bovendien heeft de directeur niet met klager willen meedenken over
een oplossing van zijn probleem. Maatwerk en correcte bejegening zijn achterwege gebleven en er was geen aandacht voor de persoon van klager en de achtergrond van zijn handelen. Oplegging van een disciplinaire straf is in dat kader onredelijk en
onbillijk. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming te doen toekomen.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie wijst het verzoek om aanhouding af. Daarbij overweegt de beroepscommissie dat ter zitting niemand is verschenen en dat het standpunt van de zijde van klager reeds is verwoord bij bovengenoemd schrijven van de raadsman van 14
november
2016. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Ingevolge artikel 47, derde lid, van de Pbw, zijn gedetineerden die tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld verplicht de aan hen door de directeur opgedragen arbeid te verrichten.

Ingevolge artikel 50, eerste en derde lid, in verbinding met artikel 51, eerste lid van de Pbw, is de directeur bevoegd een gedetineerde een disciplinaire straf op te leggen indien hij constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die
onverenigbaar zijn met de orde of veiligheid in de inrichting, dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

De beroepscommissie stelt vast dat klager op 25 juli 2016 arbeid heeft geweigerd. Klager heeft aangegeven dat hij vanwege zijn oogklachten niet in staat is te werken. De beroepscommissie stelt vast dat, wat er zij van klagers oogklachten, hij
arbeidsgeschikt is verklaard door de medische dienst en daarom gehouden was de hem opgedragen arbeid te verrichten. Nu klager arbeid weigerde, kon de directeur op 25 juli 2016 op goede gronden beslissen om aan klager een disciplinaire straf op te
leggen. De directeur heeft er in dat kader voor gekozen klager voor een periode van twee weken uit te sluiten van de arbeid, ingaande op 25 juli 2016 en eindigend op 8 augustus 2016. De beroepscommissie stelt vast dat de ‘sanctiekaart 2016 landelijk’
van kracht was op 25 juli 2016. De sanctie die daarin wordt genoemd voor een eerste werkweigering is een waarschuwing. Bijeen tweede of derde keer wordt een sanctie genoemd van maximaal twee dagen op de eigen cel. Door klager uit te sluiten van de
arbeid voor een periode van twee weken, is de directeur ten nadele van klager afgeweken van de in de sanctiekaart genoemde sancties, zonder deze beslissing nader te motiveren.

Gelet op het bovenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en zal zij klager een tegemoetkoming van € 10,- toekennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,-.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, mr. E. Lucas en J. Schagen MA., leden, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Jansen, secretaris, op 13 februari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven