nummer: 16/3345/GA
betreft: [klager] datum: 24 februari 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. M. de Reus namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 5 september 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn, betreffende de beslissingen van de directeur, te weten:
a. de oplegging van een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel ingaande op 30 april 2016 wegens het bedreigen van een medewerker van DV&O (AE 2016/009);
b. de plaatsing van klager op een meerpersoonscel ingaande op 30 april 2016 (AE 2016/071);
c. de verstrekking van een half bruin brood op 30 april 2016 met daarop de datum van 29 april 2016 (AE 2016/072);
d. het niet direct verstrekken van klagers eigendommen na overplaatsing (AE 2016/073) en
e. het (te) laat verstrekken van klagers medicatie op 30 april 2016 (AE 2016/074),
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Groot Alphen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De beoordeling
Klager heeft aangegeven dat hij de beklagzaken graag ter zitting wil toelichten. Nu hij dit niet met redenen heeft omkleed en de beroepscommissie zich aan de hand van de stukken voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen, ziet zij geen
reden
om klager ter zitting te horen.
Hetgeen in beroep ten aanzien van a, b, c en e is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van d overweegt de beroepscommissie dat uit de stukken blijkt dat klager de toezegging is gedaan dat direct na de overplaatsing klagers eigendommen in zijn cel zouden worden geplaatst. Door klager is gesteld en dit is
niet door de directeur betwist dat de doos met eigendommen pas na zeven uur in zijn cel is geplaatst. Nu de aan klager gedane toezegging niet is nagekomen, zal de beroepscommissie het beroep in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak
van
de beklagrechter op dit punt vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
2. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van a, b, c en e ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van d gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager ter zake geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 24 februari 2017.
secretaris voorzitter