Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0214/GV, 24 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:24-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 17/214/GV

betreft: [klager] datum: 24 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 januari 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de afwijzende beslissing op zijn verzoek om algemeen verlof. Net als klager is een medegedetineerde ook gedurende de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) veroordeeld,
bovendien voor hetzelfde feit als klager, en diens verzoek om verlof is wel goedgekeurd. De selectiefunctionaris stelt dat er sprake is van een risico op letselschade bij derden, maar klager wordt niet verdacht van een geweldsdelict. Er is geen
aanwijzing dat klager spontaan geweld gaat gebruiken. De selectiefunctionaris lijkt bevooroordeeld nu hij er al van uit gaat dat klager wordt veroordeeld in hoger beroep. Klagers einddatum van detentie nadert en hij dient te wennen aan het omgaan met
vrijheden. Het is in strijd met de wettelijke opdracht tot resocialisatie om een gedetineerde tot het einde van zijn detentie binnen de inrichting te houden. Ook de maatschappij heeft er baat bij dat een gedetineerde goed voorbereid terugkeert in de
samenleving. De te nemen risico’s voor de overheid zijn meer aanvaardbaar naarmate de einddatum van detentie nadert. Een gedetineerde heeft in het laatste jaar van zijn detentie in beginsel recht op zes algemene verloven, tenzij er sprake is van
contra-indicaties. Het is aan Justitie om concrete feiten en omstandigheden aan te voeren die een weigeringsbeslissing kunnen dragen. De verwachting van maatschappelijke onrust of het feit dat een gedetineerde een ernstig feit heeft gepleegd is
onvoldoende voor een weigering van verlof. Voorts is de mogelijkheid van een onvoorwaardelijke veroordeling in hoger beroep geen rechtvaardiging van de weigering van verlof.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden wegens het medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd. Vanwege het plegen van een delict gedurende de v.i.
heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam besloten tot een gehele herroeping van de v.i., waartegen klager in hoger beroep is gegaan. Nu de v.i. van klager in eerste aanleg is herroepen, staat de einddatum van klagers detentie niet vast.
Het
plegen van een delict tijdens de v.i. is een forse contra-indicatie voor het verlenen van verlof. Daarbij heeft klager zich niet altijd gehouden aan de voorwaarden gedurende eerder opgelegde begeleidingstrajecten, wordt het recidiverisico ingeschat als
hoog alsmede het risico op het onttrekken aan voorwaarden en is er risico op letselschade bij derden. Het algemeen belang van de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf dienen te
prevaleren boven het individuele belang van klager.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zuyder Bos heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarden van een contactverbod, een locatieverbod, een locatiegebod en controle op het naleven van voorwaarden middels het gebruik van
elektronische controle.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft bij adviezen van 17 augustus 2016 en 13 december 2016 negatief geadviseerd ten aanzien van verlofverlening, gelet op de recente veroordeling voor het meermalen plegen van oplichting, de herroeping van de v.i., een
hoog
risico op recidive en een hoog risico op onttrekken aan de voorwaarden.
De politie heeft geen bezwaar tegen het opgegeven verlofadres.

3. De beoordeling
Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot het ondergaan van een gevangenisstraf van zestien maanden, met aftrek, wegens het medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, welke uitspraak nog niet onherroepelijk is. Voorts is in eerste aanleg een
eerdere voorwaardelijke invrijheidstelling herroepen. De fictieve einddatum van detentie is thans gesteld op 28 april 2017.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Voorop dient te worden gesteld dat bij de beoordeling van verzoeken om algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn
terugkeer in de maatschappij. Aan de andere kant is er het algemeen belang van (onder meer) orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uit het reclasseringsadvies van 7 december 2016 komt naar voren dat er sprake is van een hoog recidiverisico, gelet op het delictverleden van klager dat voornamelijk uit gewelds- en vermogensdelicten bestaat, en van een hoog risico op letselschade.
Voorts wordt het risico op onttrekken aan voorwaarden als hoog ingeschat, omdat klager het delict in verband waarmee hij thans is gedetineerd heeft gepleegd in de lopende proeftijd. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een
contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de directeur en van de politie, een afwijzing van klagers verlofaanvraag in dit stadium rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij
afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 24 februari 2017

secretaris voorzitter

Naar boven