nummer: 17/156/GV
betreft: [klager] datum: 24 februari 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 11 januari 2017 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De verlofaanvraag van klager kan niet worden geweigerd op de gronden genoemd in artikel 4, onder b en e, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling), nu de feiten waarvoor hij is veroordeeld zijn gepleegd in 2007 en in 2011.
Klager betwist zich schuldig te hebben gemaakt aan het mishandelen van een medegedetineerde. Laatstgenoemde heeft hiervan weliswaar aangifte gedaan, maar enig strafrechtelijk onderzoek hiernaar is thans nog niet aangevangen. Evenmin kan klagers
verlofaanvraag worden geweigerd vanwege het vermoeden dat het verlof zal leiden tot druggebruik. Zijn meest recente positieve score bij een urinecontrole is reeds vijf maanden geleden en hij is thans abstinent. Voor zover klager positief heeft gescoord
bij urinecontroles vanwege een te laag kreatininegehalte kan een oorzaak hiervan ook liggen in het veelvuldig sporten of het drinken van veel water, zodat klager zich niet per definitie heeft schuldig gemaakt aan fraude. De afwijzing van klagers
verlofaanvraag kan ook niet worden gebaseerd op een risico op maatschappelijke onrust, nu niet is onderbouwd waaruit deze onrust zou voortkomen. Klager wil een positieve rol gaan spelen in de maatschappij en heeft om die reden gedurende zes maanden
vrijwillig contact gehad met een psycholoog. Bovendien is niet gebleken dat klager niet over een aanvaardbaar verlofadres zou beschikken. De reclassering heeft geadviseerd klager een locatiegebod en een locatieverbod op te leggen. Klager is bereid aan
alle voorwaarden die aan zijn verlofverlening zouden kunnen worden verbonden, te voldoen. Klager zal geleidelijk moeten re-integreren in de maatschappij en meent dat een verlofverlening in dat traject een logische vervolgstap zou zijn. Het ontbreken
van
een re-integratieplan kan niet aan klager worden tegengeworpen, nu hij medewerking heeft verleend aan het opstellen daarvan. Namens klager is verzocht om een tegemoetkoming van € 75,= voor elke maand dat hij ten onrechte geen verlof heeft kunnen
genieten.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De verlofaanvraag is afgewezen, omdat verlof op dit moment maatschappelijk onaanvaardbaar is. Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd. Klager heeft in het afgelopen jaar zeven positieve scores bij urinecontroles gehad. Daarnaast heeft klager
tweemaal een te laag kreatininegehalte bij een urinecontrole gehad, hetgeen wordt aangemerkt als fraude en wordt gelijkgesteld aan een positieve score op het gebruik van harddrugs. Voorts heeft klager het afgelopen jaar (meermaals) inrichtingspersoneel
uitgescholden en bedreigd en een medegedetineerde mishandeld. Laatstgenoemde heeft van deze mishandeling aangifte jegens klager gedaan. De strafzaak loopt nog. Klager is in 2007 en in 2011 veroordeeld wegens het plegen van geweldsdelicten. Gelet op het
patroon van gewelddadige delicten, waaronder de nog lopende strafzaak, dient eerst te worden vastgesteld in welke mate een risico van recidive aanwezig is en door middel van welke interventies dit risico kan worden ondervangen. Een re-integratieplan is
thans niet aanwezig. De weigeringsgronden genoemd in artikel 4, onder b, c, e en i, van de Regeling zijn aanwezig. Vanwege klagers gedrag in detentie is bovendien sprake van gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken, zodat
voornoemde risico’s niet door het verbinden van voorwaarden aan het verlof zullen kunnen worden ondervangen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Nieuwegein heeft positief geadviseerd ten aanzien van een verlof van 30 uren, onder de voorwaarden van een locatieverbod, een contactverbod en toepassing van elektronisch toezicht.
De Reclassering heeft in een deeladvies elektronische controle aangegeven dat een locatiegebod en – verbod met elektronische controlemiddelen uitvoerbaar is.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te Arnhem heeft aangegeven de weigeringsgronden bedoeld in artikel 4, onder e, g, i en j, van de Regeling aanwezig te achten en adviseert om die reden negatief. Eventuele voorwaarden die aan het verlof kunnen
worden verbonden nemen de bezwaren van de advocaat-generaal niet weg.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van negen jaar, wegens – kort gezegd – diefstal met geweld. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 5 december 2017.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken om algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de
maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
Onweersproken is dat klager in het verleden meermaals is veroordeeld wegens ernstige geweldsmisdrijven. Hij is thans gedetineerd ter zake van diefstal met geweld. Voorts is onweersproken dat een medegedetineerde van klager in de p.i. Lelystad aangifte
jegens hem heeft gedaan wegens zware mishandeling. Hierbij komt dat klager in het afgelopen jaar veelvuldig positief scoorde bij urinecontroles en tweemaal een te laag kreatininegehalte bij een urinecontrole heeft gehad, hetgeen wordt gelijkgesteld aan
fraude. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij
afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b, c en e van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Jousma, secretaris, op februari 2017
secretaris voorzitter