Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3491/GA, 23 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:23-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3491/GA

betreft: [klager] datum: 23 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.W. Bouwman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 oktober 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 februari 2017, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Lelystad gehoord. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze
was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. De raadsvrouw van klager, mr. M.W. Bouwman, heeft schriftelijk bericht wegens ziekte verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en verzoekt primair om aanhouding van de behandeling van het beroep
en
verwijst subsidiair naar de gronden van het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, en uitsluiting van deelname aan de arbeid tot 26 juli 2016 en daaropvolgend uitsluiting van de arbeid in de inrichtingswinkel
(PL-2016-472).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager had geen enkele intentie om goederen uit de winkel te ontvreemden. Klager werkte als scanner aan een kassa van de inrichtingswinkel, samen met
twee andere personen. In de winkel werd gebruik gemaakt van restkistjes, waarin goederen werden gelegd die niet naar een afdeling moeten, maar aan het einde van de dienst moeten worden teruggezet in de winkel. Tussen klager en een medepersoneelslid,
Eric, was een ‘spel’ ontstaan, waarbij over en weer spullen in de restkist werden gelegd, die door de ander moesten worden teruggelegd. Dit is exact wat zich ook op 19 juli 2016 afspeelde. Klager heeft inderdaad spullen in een zak gedaan en deze
richting de kassa van [E.]willen duwen. Daarbij heeft hij nog een extra wenskaart in de zak gedaan en deze geseald om [E.]extra werk te bezorgen. Direct nadat klager op zijn gedrag werd aangesproken, heeft klager het verhaal over zijn spel met [E.]
verteld. Voor de behandeling van de klacht door de beklagcommissie waren de camerabeelden niet meer beschikbaar. In het bewuste kistje bevonden zich acht tubes mayonaise en blikjes tonijn. Klager voert aan dat niet goed valt in te zien wat hij met al
deze tubes mayonaise aan zou moeten. Klager heeft in zijn optiek dus alles gedaan om het alternatieve scenario toe te lichten en te onderbouwen. Onder deze omstandigheden is het niet redelijk en billijk om enig voornemen van diefstal aan te nemen.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep verder niet toegelicht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek tot aanhouding af.

Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd, omdat hij volgens de directeur de intentie had goederen uit de inrichtingswinkel te stelen. Op camerabeelden, die verder geen deel uitmaken van het dossier, is volgens de directeur te zien dat klager een
felicitatiekaart uit het rek heeft gepakt en in een winkelbox met andere goederen heeft gestopt, deze heeft geseald en onder de kassatafel heeft verstopt. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur aan het verslag van 19 juli 2016, waarin
voormelde handelingen staan beschreven, het gerechtvaardigd vermoeden van diefstal heeft kunnen ontlenen. Klagers stelling dat het slechts om ‘een geintje’ zou gaan en dat de goederen in het kistje bedoeld waren om later die dag retour te leggen in de
winkel, vindt geen steun in de beschrijving van de procedure door de directeur en is ook overigens niet aannemelijk geworden. De beroepscommissie weegt hierbij mee dat klager pas laat in de beklagprocedure is gekomen met zijn verweer dat het allemaal
om
‘een geintje’ zou gaan. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, U.P. Burke en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 23 februari 2017

secretaris voorzitter

Naar boven