Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0019/SGA, 9 januari 2017, schorsing
Uitspraakdatum:09-01-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 17/19/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 9 januari 2017

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, tevens klaagschrift, ingediend door mr. B.R.
Koenders, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex Zaanstad.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 2 januari 2017, inhoudende - zo verstaat de voorzitter - de
verlenging met drie maanden van de verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige a-behandeling als bedoeld in artikel 46e van de Pbw (dwangmedicatie), welke verlenging is ingegaan op 2 januari 2017 om 16.00 uur en zal eindigen op 2 april 2017 om
16.00 uur.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 4 januari 2017, van de aanvulling daarop van 6 januari 2017 alsmede van de telefonische mededeling van de secretaris van de beklagcommissie bij voormeld PPC
van 6 januari 2017 inhoudende dat het beroepschrift als klacht zal worden aangemerkt.

1. De beoordeling
Het door mr. Koenders namens verzoeker ingediende beroepschrift is in gang gezet als een verzoek tot schorsing van een verlengingsbeslissing omdat dit aansluit bij een daaraan voorafgegane beslissing die in beroep (kenmerk 16/3083/GA) als verlenging is
aangemerkt.
Bij de verlenging van de a-dwangbehandeling is, anders dan bij de eerste oplegging van die a-dwangbehandeling, geen rechtstreeks beroep mogelijk maar dient de betreffende gedetineerde zich als eerste te richten met een klacht tot de beklagcommissie bij
de inrichting waar hij verblijft. De voorzitter heeft er kennis van genomen dat de beklagcommissie het beroepschrift als klaagschrift in behandeling zal nemen.

Uit de nadere namens de directeur verstrekte inlichtingen is naar voren gekomen dat na ommekomst van de wachttermijn van 72 uur, derhalve op 6 januari 2017 om 16.00 uur, zal worden overgegaan tot toediening van medicatie onder dwang. Deze toediening
kan
niet ongedaan worden gemaakt en de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur kan in zoverre niet worden geschorst. Het verzoek moet daarom voor zover het betrekking heeft op deze toediening worden afgewezen.

Ten aanzien van toekomstige medicatietoediening naar aanleiding van onderhavige beslissing stelt de voorzitter voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor
een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of
onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dit het geval.

Uit de verstrekte inlichtingen van de directeur, waarbij onder meer zijn gevoegd een door de behandelend psychiater ondertekend advies ten behoeve van de directeur van 27 december 2016, alsmede het uittreksel uit het behandelplan ten behoeve van de
a-behandeling als bedoeld in artikel 46d onder a Pbw, is – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – wel voldoende aannemelijk dat bij verzoeker sprake is van een stoornis van de geestvermogens maar niet dat sprake is van zodanig gevaar als
bedoeld
in artikel 46a, eerste en tweede lid, van de Pbw dat dwangmedicatie is gerechtvaardigd. In het bijzonder acht de voorzitter onvoldoende onderbouwd dat het gevaar bestaat dat verzoeker maatschappelijk te gronde gaat en zichzelf in ernstige mate zal
verwaarlozen. Op grond van een en ander acht de voorzitter de noodzaak tot voortzetting van de eerder toegepaste a-dwangbehandeling onvoldoende aannemelijk geworden. Het verzoek zal daarom worden toegewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af voor zover dit betrekking heeft op de eerste toediening d.d. 6 januari 2017 en wijst het verzoek toe voor zover dit betrekking heeft op toekomstige medicatietoediening en schorst in zoverre de beslissing van de
directeur van 2 januari 2017 met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 9 januari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven