Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0124/SGA, 18 januari 2017, schorsing
Uitspraakdatum:18-01-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 17/124/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 18 januari 2017

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie De Schie te Rotterdam.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 17 januari 2017, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker vanuit het
plusprogramma naar het basisprogramma per 17 januari 2017. In deze beslissing is opgenomen dat de eerdere beslissing van 12 januari 2017 (waartegen feitelijk het schorsingsverzoek was gericht) is komen te vervallen nu sprake was van een onjuiste
format.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 16 januari 2017 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 16 januari 2017.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dient de directeur alvorens te beslissen de ernst van het gedrag in kwestie af te wegen tegen het voorgaande gedrag. Volgens de beroepscommissie vormt immers de grondslag voor degradatie niet de
verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die
de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft daarom volgens de beroepscommissie tevens in te houden dat de gedetineerde niet meewerkt aan zijn re-integratie en daarom dient het structurele gedrag van de betrokken
gedetineerde, waaronder ook de onderdelen van goed gedrag, bij de beslissing te worden betrokken.

In het degradatiebesluit staan de negatieve gedragingen van verzoeker beschreven. Verzoeker is gesanctioneerd in verband met het bezit van twee extra (aangeslepen) messen en verzoeker zou na het aanzeggen van het verslag erg negatief gedrag naar het
personeelslid hebben vertoond. Ten aanzien van het positieve gedrag wordt onder meer opgemerkt dat verzoeker first offender is, hij correct en beleefd naar het personeel is, zijn urinecontroles negatief zijn, hij goed omgaat met de reinigers, hij de
TRA
heeft gedaan, de KVV heeft afgerond en dat hij na detentie weer wat wil doen in de makelaardij in Spanje. De directeur heeft niet gemotiveerd waarom het aantreffen van de extra messen en de negatieve reactie van verzoeker zodanig ernstig zijn dat
verzoeker ondanks zijn (kennelijk) structurele positieve gedrag teruggeplaatst is naar het basisprogramma. Gelet daarop zal het verzoek worden toegewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 18 januari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven