Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3279/GA, 20 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:20-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3279/GA

betreft: [klager] datum: 20 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Roermond,

gericht tegen een uitspraak van 20 september 2016 van de beklagcommissie bij voormelde locatie,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 januari 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, is gehoord [...], juridisch medewerker bij de locatie Roermond. Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met ingang van 27 juli 2016, met verwijdering van de televisie, wegens betrokkenheid bij de invoer van contrabande (een horloge) tijdens een
bezoekmoment;
b. een ontzegging van de toegang tot de inrichting van een bezoekster (klagers partner) voor de duur van drie maanden.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en klager ter zake een tegemoetkoming toegekend van € 17,50 op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens de directeur is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt – samengevat en zakelijk weergegeven – toegelicht.
Op 26 juli 2016 constateerde een personeelslid dat klagers bezoekster een groot zwart horloge droeg van het merk Casio, model G-shock. Een medegedetineerde, die op hetzelfde moment ook bezoek had, is tijdens het afscheid nemen naar klager en zijn
bezoekster toegelopen en heeft met hen gesproken. Daarna is geconstateerd dat de bezoekster het horloge niet meer droeg en dat de medegedetineerde een soortgelijk horloge droeg. Klager heeft op 30 juni 2016 een horloge uitgevoerd. Klager heeft niets
gedaan om de invoer van het horloge te voorkomen. Niet aannemelijk is dat klager niet op de hoogte is geweest van de invoer van het horloge. De medegedetineerde heeft niet aangetoond dat het horloge van hem is. De tafels in de bezoekzaal zijn opgesteld
als een ‘slang’. Tussen de tafels bevinden zich plastic schotten. Er zijn geen camerabeelden beschikbaar. De bezoekster is niet gehoord over het horloge. Evenmin is zij gefouilleerd.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Met betrekking tot het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. In artikel 51, vijfde lid, van de Pbw is bepaald dat geen straf kan worden opgelegd indien de gedetineerde voor het begaan van het feit als
bedoeld in artikel 50, eerste lid, niet verantwoordelijk kan worden gesteld.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat een personeelslid op 26 juli 2016 heeft geconstateerd dat klagers bezoekster een groot zwart horloge droeg. Voorts heeft het personeelslid geconstateerd dat de bezoekster dit horloge na
afloop van het bezoekmoment niet meer droeg, nadat een medegedetineerde, die op hetzelfde moment bezoek had, tijdens het afscheid nemen naar klager en zijn bezoekster was toegelopen en met hen had gesproken. Bij de medegedetineerde is vervolgens
eenzelfde type horloge aangetroffen dat niet staat geregistreerd als zijn eigendom en waarvan ook anderszins niet is gebleken dat deze van de medegedetineerde is. Gezien voormelde feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, acht de
beroepscommissie aannemelijk geworden dat klager (op enigerlei wijze) betrokken is geweest bij de invoer van het horloge. Mitsdien kon de directeur in redelijkheid de bestreden disciplinaire straf opleggen.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie dat – gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden – eveneens aannemelijk is geworden dat de bezoekster betrokken is geweest bij de invoer van het
horloge. Mitsdien kon de directeur in redelijkheid beslissen aan die bezoekster gedurende drie maanden de toegang tot de inrichting te ontzeggen.

Gezien het vorenstaande zal het beroep van de directeur gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 20 februari 2017

secretaris voorzitter

Naar boven