Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2459/GA, 17 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:17-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 16/2459/GA

Betreft: [klager] datum: 17 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een – door de commissie van toezicht bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught doorgestuurd – bij het secretariaat van de
Raad
ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 september 2015 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de p.i. Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Vught in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw
mr. C.C. Peterse om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Bij brief van 5 januari 2017 is de directeur van de p.i. Vught, namens de beroepscommissie, verzocht nadere inlichtingen te verstrekken. Die nadere inlichtingen zijn op 16 januari 2017 op het secretariaat van de Raad ontvangen en doorgestuurd naar
klager en zijn raadsvrouw.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 25 september 2015, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling)
voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling is op 25 september 2015 genomen, maar de medicatie is pas op 2 oktober 2015 daadwerkelijk toegepast. Klager heeft ook eerst op 2 oktober 2015
de schriftelijke mededeling van de beslissing ontvangen. Het beroep is derhalve tijdig ingediend. De dwangmedicatie is ten onrechte toegepast. Klager betwist dat hij leed aan een psychiatrische stoornis en dat hij vanuit die stoornis gevaar
veroorzaakte. Ter onderbouwing van dit standpunt is verwezen naar de brief van Parnassia van 13 oktober 2014 waaruit blijkt dat zowel de Duitse psychiater als Parnassia geen stoornis bij klager heeft kunnen vaststellen. Uit de verklaringen van de
behandelend psychiater en een onafhankelijk psychiater blijkt niet duidelijk dat klager is gestoord in zijn geestvermogens, dat sprake is van gevaar en dat sprake is van causaal verband tussen de vermeende stoornis en het vermeende gevaar. Klager
betwist dat het beschreven gedrag gevaar voor zichzelf of anderen opleverde. De samenwerkingsproblemen die in de periode voorafgaande aan de toepassing van a-dwangbehandeling bestonden zijn te wijten aan de taalbarrière en de omstandigheid dat klager
ongelukkig was door zijn vrijheidsbeneming in de p.i. Vught. De noodzaak voor toepassing van a-dwangbehandeling ontbrak en de bestreden beslissing moet dan ook als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Klager heeft veel last gehad van de
bijwerkingen van de medicatie. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en klager een tegemoetkoming toe te kennen.

De directeur heeft de bestreden beslissing niet nader toegelicht.

3. De beoordeling
Klager beklaagt zich erover dat jegens hem door de directeur een beslissing tot
a-dwangbehandeling is genomen. De beklagcommissie heeft zich terecht onbevoegd verklaard aangezien tegen een dergelijke beslissing alleen rechtstreeks beroep kan worden ingesteld bij de beroepscommissie. Klager is door de beklagcommissie gehoord en het
verslag daarvan is door de beroepscommissie in onderhavige beslissing meegewogen.

De beroepscommissie stelt voorop dat beroepen gericht tegen beslissingen tot toepassing van a-dwangbehandeling in beginsel op een zitting worden behandeld. In dit geval ziet de beroepscommissie, vanwege de tijd die is verstreken sinds de bestreden
beslissing en de omstandigheid dat klager reeds door de beklagcommissie is gehoord in verband met de bestreden beslissing, evenwel geen noodzaak om het beroep op een zitting te behandelen. Zij zal derhalve zonder de partijen wederom te horen op het
beroep beslissen.

Uit de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder de verklaring van de behandelend psychiater, de verklaring van een onafhankelijk psychiater en de door de directeur op verzoek van de beroepscommissie toegezonden pagina’s uit klagers
behandelplan, komt het volgende naar voren. Ten tijde van de bestreden beslissing was bij klager sprake van een paranoïde psychotische episode met waanvorming, vermoedelijk op basis van paranoïde schizofrenie. Klager heeft een uitgebreid waansysteem
waarbij hij zich het slachtoffer voelt van de Duitse Justitie, de Duitse fiscus en andere autoriteiten. Ook in het PPC voelde hij zich tekort gedaan door ‘het systeem’. In zijn perceptie waren normale situaties die zich op de afdeling voordeden
allemaal
ernstige schendingen van zijn rechten. Klager was op de afdeling continu vijandig gestemd en geagiteerd. Hij maakte een dreigende indruk en stond bij tijden ‘neus aan neus’ met het personeel. Het personeel moest voorzichtig en conflictvermijdend te
werk
gaan om klager niet in woede te laten uitbarsten. Voorafgaande aan de bestreden beslissing is een handgemeen ontstaan toen een personeelslid probeerde te verhinderen dat klager een pak zure koffiemelk zou opdrinken. Ook heeft klager zich tijdens een
zitting van de beklagcommissie ontremd en boos gepresenteerd en lukte het nagenoeg niet om klager te kalmeren. Klager was niet in staat zich te verhouden tot andere gedetineerden en verbleef daarom met grote regelmaat in een individueel programma. Er
was sprake van gevaar dat klager anderen ernstig lichamelijk letsel zou toebrengen. Het ontbrak klager aan elk ziekte-inzicht. Om die reden weigerde hij vrijwillig antipsychotica in te nemen. Alleen het praten over medicatie zag hij al als een
marteling
en riep bij klager hostiele reacties op. Volgens de psychiater kon alleen door de inname van antipsychotica door klager de ernst van de symptomen van de aan het gevaar ten grondslag liggende psychose worden verminderd. Minder ingrijpende middelen dan
dwangmedicatie, zoals plaatsing in een individueel regime, prikkelarme en gestructureerde bejegening en afzondering, hebben geen positief effect gehad op klagers functioneren. Gezien het vorenstaande hebben beide psychiaters de directeur geadviseerd
ten
aanzien van klager a-dwangbehandeling toe te passen.

Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie, ondanks hetgeen namens klager is aangevoerd, aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis ten tijde van de bestreden beslissing gevaar als bedoeld
in artikel 46a, tweede lid onder a, Pbw veroorzaakte en dat zonder een geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager deed veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kon worden weggenomen. Tevens is voor de
beroepscommissie aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldeed aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en
onder a, Pbw toe te passen kan gezien het vorenstaande dan ook niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 17 februari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven