Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3591/GA, 9 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:09-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3591/GA

betreft: [klager] datum: 9 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.W. Bouwman, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 september 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de p.i. Vught in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het aantal uren dat klager wordt ingesloten (VU-2016-1612).
b. de onheuse bejegening van klager door het personeel (VU-2016-1613).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a: het beklag is gericht tegen de duur van de opsluiting en de mate van vrijheid die geldt binnen het programma dat klager volgt. De insluiting beslaat wekelijks te veel uren. Verwezen wordt naar het beginsel van een zinvol
programma. Klager stelt dat het programma waaraan hij zich dient te onderwerpen indruist tegen dit beginsel. Voorts wordt verwezen naar het beginsel van minimale beperkingen. Klager stelt dat hij in zijn doen en laten meer wordt beperkt dan
noodzakelijk
is.
Ten aanzien van onderdeel b: verwezen wordt naar het beginsel dat de bejegening goed moet zijn. Dit betreft de kwaliteit van de dagelijkse detentiepraktijk en de manier waarop medewerkers daar inhoud aan geven. Klager stelt dat hij ten onrechte
niet-ontvankelijk is verklaard in het beklag.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag omdat de vastgestelde duur van de insluiting en daarmee de mate van vrijheid binnen het dagprogramma onderdeel is van algemene regelgeving, waartegen geen beklag open staat.
De beroepscommissie stelt vast dat klager verblijft in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de p.i. Vught. Het PPC Vught is een afdeling met een individueel regime als bedoeld in artikel 22 van de Pbw. In de Memorie van Toelichting bij dit
artikel heeft de wetgever bepaald dat het kenmerk van het individuele regime is dat eventueel per dag kan worden bepaald of en in welke mate een gedetineerde aan gemeenschappelijke activiteiten kan deelnemen. Uit de wettelijke bepaling en de
toelichting
hierop volgt dat het de bedoeling is de directeur in de gelegenheid te stellen maatwerk toe te passen bij de invulling van het concrete regime voor een gedetineerde in een individueel regime, met name voor wat betreft diens deelname aan
gemeenschappelijke activiteiten. Hierbij kan voor zover dat mogelijk en verantwoord is aansluiting worden gezocht bij het regime van beperkte gemeenschap. Tussen het regime van beperkte gemeenschap en het individuele regime bestaat echter geen
dwingende
koppeling. De wettelijke eisen die artikel 3, derde lid, van de Penitentiaire Maatregel (Pm) stelt aan het aanbieden van activiteiten en bezoek in een regime van beperkte gemeenschap gelden dan ook niet voor een individueel regime. Gezien het
vooroverwogene zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in het beklag.

Klagers raadsvrouw stelt dat de beginselen van een zinvol programma en van minimale beperkingen – zoals opgenomen in de door de RSJ vastgestelde beginselen van goede bejegening – zijn geschonden, maar heeft dit niet onderbouwd. Nu niet is gebleken dat
klager te lang wordt ingesloten, te weinig vrijheid heeft of aan te veel beperkingen wordt onderworpen, zal de beroepscommissie het beklag ongegrond verklaren.

Ten aanzien van onderdeel b. komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beklagrechter op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt ten aanzien van onderdeel a. de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 9 februari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven