Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2905/TB, 7 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:07-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2905/TB

betreft: [klager] datum: 7 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B. Klunder, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een beslissing van 15 augustus 2016 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2017, gehouden in Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. B. Klunder, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen
van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Als toehoorder was aanwezig [...], werkzaam bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klaagsters verzoek om overplaatsing naar FPC Oostvaarderskliniek te Almere afgewezen.

2. De feiten
Klaagster is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 25 april 2013 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. De Staatssecretaris heeft op 19 september 2013 beslist klaagster te plaatsen in FPC Van der
Hoeven Kliniek te Utrecht.

3. De standpunten
Door en namens klaagster is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klaagster wil graag een nieuwe start maken. Zij verblijft inmiddels al enkele jaren in FPC Van der Hoeven Kliniek en zij voelt zich daar niet goed. Zij wilde eerder al overgeplaatst worden, maar zij heeft dit destijds niet doorgezet en het steeds weer
geprobeerd in de kliniek. Het gaat de laatste tijd steeds meer bergafwaarts met klaagster, onder meer als gevolg van een incident. Het gaat niet meer in FPC Van der Hoeven Kliniek in haar optiek. Klaagster is de wanhoop nabij. De eventuele vertraging
in
de behandeling die een overplaatsing mogelijk met zich zal meebrengen, neemt klaagster voor lief. Zij is blij met haar psychiater, maar zij vindt het erg vervelend dat zij tussen voornamelijk mannelijke patiënten verblijft. Zij voelt zich net een
kluizenaar en begint zelfmoordgedachten te krijgen. Zij is angstig voor sommige personeelsleden, omdat die vaak tegen haar schreeuwen en dreigen haar te separeren, terwijl zij zich al gesepareerd voelt. Overplaatsing naar een andere kliniek vindt
klaagster ook eng, maar dat moet dan maar. Klaagster heeft verzocht om overplaatsing naar FPC Oostvaarderskliniek, omdat zij familie in Almere heeft. Ook heeft zij familie in Rotterdam en Nieuwegein. Klaagster heeft meer contact met familieleden dan de
kliniek stelt. Inmiddels wil klaagster echter zo graag weg uit FPC Van der Hoeven Kliniek dat het haar niet meer uitmaakt naar welke inrichting zij wordt overgeplaatst. De relatie met haar ex-vriend is al vier à vijf maanden geleden verbroken en speelt
geen rol meer bij een te lopen behandeltraject. Klaagster acht de beslissing van de Staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd. Haar zwaarwegende persoonlijke belangen zijn niet in de beslissing meegewogen, zodat die beslissing tevens onzorgvuldig is
genomen.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep – zakelijk weergegeven – het volgende standpunt ingenomen. Uit de reactie van FPC Van der Hoeven Kliniek blijkt dat het vanwege klaagsters gevoelens van onveiligheid in contacten met anderen lang kan
duren
voordat een behandelrelatie is opgebouwd. Overplaatsing zal de inmiddels opgebouwde, maar nog immer precaire behandelrelatie teniet doen, hetgeen voor klaagster een nieuwe start (en dus een verlenging van de behandelduur) zal betekenen. Het klopt dat
de
samenwerking met klaagster na het incident van 18 juli 2016 moeizaam verloopt. Het lijkt erop dat klaagster zich schaamt voor het incident. Het is echter juist na het incident van belang het contact met klaagster niet af te breken. Klaagster zet kleine
stapjes vooruit. Zij verblijft op een individuele afdeling en de inrichting ziet nog steeds behandelperspectief. De verwachting is dat een overplaatsing een negatief effect zal hebben op klaagsters psychiatrische stabiliteit. Vanwege de complexe
problematiek van klaagster is juist continuïteit gewenst. Deze behandelinhoudelijke argumenten wegen zwaarder dan de mogelijke voordelen voor klaagster van een regioplaatsing. Bovendien stelt de inrichting dat klaagster geen contact heeft met haar
familie in Almere en dat zij vooral telefonisch contact met haar zus in Rotterdam onderhoudt.

4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken: a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter
beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde
gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Klaagster verblijft sinds 26 september 2013 in FPC Van der Hoeven Kliniek. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat volgens FPC Van der Hoeven Kliniek klaagsters toestandsbeeld in februari 2014 stabiliseerde. Zij was dusdanig
gestabiliseerd dat langere tijd geen sprake was van agressieve incidenten. Haar psychiatrisch toestandsbeeld fluctueerde echter nog altijd. Op 18 juli 2016 vond een ernstig agressief incident plaats waarbij klaagster onverwacht een begeleidster
aanviel.
Klaagster is naar aanleiding van het incident afgezonderd en tegen haar is aangifte gedaan. De samenwerking met het behandelteam verliep volgens de inrichting na het incident moeizaam, maar klaagster boekte wel vooruitgang, zij het met kleine stapjes.
De inrichting is van mening dat een overplaatsing de behandeling en het resocialisatietraject van klaagster niet zal bespoedigen en deze een negatief effect zal hebben op haar stabiliteit, in aanmerking genomen hoe onveilig klaagster zich kan voelen in
het contact met anderen en hoe lang het duurt voordat enigszins sprake is van een behandelrelatie. Een overplaatsing zou de zorgvuldig opgebouwde, maar nog immer precaire relatie teniet doen, hetgeen een verlenging van de behandelduur zal betekenen. De
inrichting acht het juist na het incident van 18 juli 2016 van belang de relatie met klaagster verder te herstellen en het contact met haar niet te verbreken.

Gezien het vorenstaande acht de beroepscommissie, ondanks de andersluidende bewering van klaagster, aannemelijk dat er nog behandelperspectief bestaat in FPC Van der Hoeven Kliniek en dat overplaatsing naar een voor klaagster onbekende omgeving een
ontregelend effect zal hebben op klaagsters psychisch welbevinden en stabiliteit, waardoor de behandelduur zal toenemen.
Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat overplaatsing van klaagster naar een andere inrichting niet in het belang van (de voortgang van) klaagsters behandeling is en dat het vanuit behandelinhoudelijk oogpunt wenselijk is klaagsters
verblijf
in FPC Van der Hoeven Kliniek te continueren. Het belang van klaagster bij een overplaatsing met betrekking tot het ontvangen van bezoek, acht de beroepscommissie onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te komen. Dit brengt mee dat de
afwijzing van klaagsters verzoek om overplaatsing niet onredelijk of onbillijk is.
De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. A. van Holten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 7 februari 2017

secretaris voorzitter

Naar boven