Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3663/TB, 7 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:07-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3663/TB

betreft: [klager] datum: 7 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.O. Roosjen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 26 oktober 2016 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 januari 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en
Justitie.
Klagers raadsman mr. S.O. Roosjen was verhinderd ter zitting te verschijnen en heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep.

Van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt dat aan partijen is verzonden en waarin is vermeld dat het aanhoudingsverzoek is afgewezen. Klagers raadsman heeft hier 25 januari 2017 op gereageerd. Een afschrift van deze reactie is aan de
Staatssecretaris verzonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC Pompestichting met een hoog individueel beveiligingsniveau.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 7 juli 1998 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klagers tbs is op 19 december 1998
aangevangen. Op 12 april 2010 is de tbs-maatregel voorwaardelijk beëindigd. Bij arrest van 7 maart 2011 heeft het Gerechtshof Amsterdam beslist tot hervatting van de dwangverpleging. Op 4 juli 2011 is beslist tot plaatsing van klager in FPC De
Kijvelanden. Deze inrichting heeft klager op 15 juli 2015 aangemeld voor plaatsing op een longstayafdeling. Op 29 februari 2016 heeft FPC De Kijvelanden de aanvraag longstay aangevuld. Bij advies van 9 maart 2016 van de Landelijke Adviescommissie
Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de behandelaar ten aanzien van klager in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen. Op 5 september 2016 is klager geplaatst in FPC Veldzicht in afwachting van de longstayplaatsing. Op 26 oktober
2016
is klager in de longstayvoorziening van FPC Pompestichting geplaatst.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft een lange behandelgeschiedenis achter de rug in diverse inrichtingen. Zijn behandeling in FPC De Kijvelanden is niet of nauwelijks van de grond gekomen. Hij
heeft hier zelf ook een aandeel in gehad, onder andere door langdurig softdrugs te gebruiken. Toen hij stopte met het gebruik van softdrugs en daarmee had voldaan aan de voorwaarden om toe te kunnen werken in de richting van resocialisatie, werden
volgens klager door de inrichting nieuwe barrières opgeworpen. Dit heeft ertoe geleid dat klager geen vertrouwen meer had in de inrichting waardoor een impasse is ontstaan. Klager is ervan overtuigd dat als de inrichting een andere weg had bewandeld er
een grote kans zou zijn geweest dat zijn resocialisatie geslaagd was. Klager is van mening dat de laatste behandelpoging dan ook niet mee zou mogen tellen en een nieuwe behandelpoging geïndiceerd is.
Klager begrijpt niet waarom hij op de longstay is geplaatst met een hoog individueel beveiligingsniveau. Hij heeft nooit fysiek geweld gebruikt, alleen verbaal. Dat komt door zijn antisociale gedrag. Op de vraag: waarom geen longstay?, antwoordt
klager:
“Waarom wel? Een mens moet vrij zijn.” Psychiater G. speelt een dubbelrol: hij adviseert over de zesjaarsverlenging, maar adviseert de LAP ook. Dat is niet goed. De rechtbank heeft in 2011 al geadviseerd dat klager moet resocialiseren via een kliniek.
Dat is nooit gebeurd. In FPC De Kijvelanden heeft klager geen reële kans gehad. De psychiater daar (D.) was een leugenaar en werkt er nu ook niet meer. Klager betwist de gediagnosticeerde/veronderstelde psychotische aandoening. Hij is niet mordicus
tegen medicatie. Hij is bereid Seroquel te nemen als pijnbestrijding. Klager is niet bereid medicatie in te nemen tegen een psychotische aandoening, omdat hij die niet heeft. Hij heeft geen enkel vertrouwen meer in de tbs-wereld. Hij wil eruit. Klager
denkt zelf aan plaatsing in Nijmegen of Zeeland om vervolgens door te stromen naar een minder streng regime dan wel aan voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel. Op de concrete vraag of klager bereid is mee te werken aan een onderzoek om
passende medicijnen te vinden en dan met name een antipsychoticum antwoordt klager dat hij in dubio staat. Hij heeft namelijk geen psychotische aandoening. Mits hij zelf mag beslissen welke medicatie en in welke dosis wil hij er wel over nadenken. Dit
dient wel tot een verbetering te leiden en dient in samenspraak te gebeuren. Ook moet dit te combineren zijn met klagers huidige medicatie. Klager is zeker niet bereid mee te werken aan dwangmedicatie, omdat hem eigenlijk niets mankeert. Sinds
september
2016 krijgt hij een antidepressivum.
Klager heeft veel tijd gehad om na te denken en is tot de conclusie gekomen dat hij zich anders zal moeten opstellen en meer dan voorheen zal moeten kijken naar zijn eigen rol en minder naar die van anderen. Hij ziet inmiddels meer in dat medicatie
mogelijk een ondersteunende rol kan spelen bij een nieuwe behandelpoging. Hij heeft daartoe al de eerste stappen gezet.
Ten slotte is nog van belang dat klager verwacht dat hij op kort termijn kan doorstromen naar de reguliere longstay-afdeling in Zeeland.
Primair is klager van mening dat een nieuwe behandelpoging is geïndiceerd en dat om die reden de beslissing hem in een longstayvoorziening te plaatsen ten onrechte is genomen. Subsidiair is klager van mening dat reeds over één jaar – en niet over drie
jaar zoals gebruikelijk is – de longstayplaatsing herbeoordeeld zou moeten worden teneinde te bezien of tegen die tijd voldoende behandelperspectief aanwezig is.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt – zakelijk weergegeven – naar voren gebracht. Uit het overplaatsingsverzoek van FPC De Kijvelanden blijkt dat klager een man is met beperkingen op affectief, empathisch en
interactioneel gebied. Hij bewaart zijn evenwicht door zichzelf in de slachtofferrol te manoeuvreren en de ander in de daderrol te manipuleren en is zodoende voortdurend gekrenkt en teleurgesteld, aldus de inrichting. Klager verblijft al 16 jaar in
tbs-inrichtingen. In de vorige drie inrichtingen waar klager heeft verbleven waren perspectieven op verbetering en gedragsverandering aanwezig, maar kwam het uiteindelijk telkens tot een impasse en terugval in de behandeling vanwege cannabisgebruik,
het
schenden van afspraken en regels en het ontbreken van een constructieve werkrelatie. Na de voorwaardelijke beëindiging van klagers tbs-maatregel in 2010 is hij tijdens de eerste nacht dat hij in zijn nieuwe woning verbleef een woning binnengegaan waar
een feestje gaande was en heeft hij de aanwezigen bedreigd met een schroevendraaier toen hem duidelijk werd gemaakt dat hij niet welkom was. Na de hervatting van de dwangverpleging werd klager geplaatst in FPC De Kijvelanden, waar sprake was van
regelovertredingen en veelvuldig verbaal agressief gedrag. Het kwam niet tot een werkrelatie. Klager is niet in staat los te komen uit zijn strijd om de regie en te kiezen voor samenwerking en begeleiding naar een nieuwe resocialisatiepoging. Zijn
coping-strategieën zijn ontoereikend om met spanning om te gaan en die onmacht leidt tot antisociaal of normoverschrijdend gedrag. Voor een nieuwe resocialisatiepoging is nodig dat klager inzicht heeft in zijn persoonlijke beperkingen en zijn
problematiek en dat hij begeleiding en aansturing accepteert. Daarvan is echter geen sprake. Extern risicomanagement is nodig en verblijf in een gesloten setting blijft volgens de inrichting noodzakelijk. Omdat herhaalde behandelpogingen niet tot
perspectief op een zinvolle nieuwe resocialisatiepoging leidden, heeft FPC De Kijvelanden klager aangemeld voor plaatsing op de longstay / longcare. Hiermee hoopte de inrichting klager duidelijk te maken dat resocialisatie een inspanning tot
samenwerking veronderstelt en begeleidbaarheid en dat klager, vrij van behandeldruk, rust en mildheid zou vinden zodat samenwerking en begeleiding weer mogelijk zouden worden. Uit de aanvulling van de longstayaanvraag van 29 februari 2016 blijkt dat
klager na de longstayaanvraag een nieuwe kans gekregen heeft om toe te werken naar een vervolgafdeling en perspectief op resocialisatie, maar dat klager die kans niet heeft gegrepen. Wederom was sprake van regelovertredingen, bedreigingen en
intimidatie. Klager liet zich niet inperken en reageerde met forse verbale agressie op teamleden. Klager is geplaatst op een intensieve zorgafdeling; daar was zijn gedrag goed te hanteren. Aangezien een plaatsing in een longstayvoorziening nog een
lange
tijd op zich zou laten wachten is voor klager de status van ‘risico interventie patiënt’ aangevraagd en is hij overgeplaatst naar de intensieve zorgafdeling van FPC Veldzicht.
Psycholoog H. en psychiater G. ondersteunen de longstayaanvraag van de inrichting. De LAP acht voortzetting van een op verandering gerichte behandeling niet langer zinvol. De inrichting en de Staatssecretaris opteren voor plaatsing van klager in een
longstayvoorziening om van daaruit, zonder behandeldruk, een vervolgtraject te bepalen. Eerst uit de afzondering, dan naar de longstay, dan eventueel naar een behandelafdeling. De beslissing van 26 oktober 2016 is volgens de Staatssecretaris dan ook
gerechtvaardigd.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Volgens het door de Staatssecretaris gevolgde longstaybeleid komt een ter beschikking gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien
a) er blijkens recente risicotaxatie risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd,
b) beveiliging naast eventuele zorg nodig is om te voorkomen dat hij tot onder a) bedoeld ernstig delict komt,
c) het delictrisico niet zodanig is afgenomen dan wel beheersbaar is geworden dat hij buiten de onder b) bedoelde vormen van beveiliging en toezicht kan,
d) hij conform ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar, en
e) er geen mogelijkheid is tot plaatsing in de Geestelijke Gezondheidszorg vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose (die geen psychotische stoornis bevat), behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing van 15 juli 2015, de aanvulling daarop van 29
februari 2016, en het advies van de LAP van 9 maart 2016, heeft de Staatssecretaris er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle
criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van klagers tbs moet worden aangemerkt.
Hierbij is met name in aanmerking genomen dat na verschillende mislukte behandelpogingen eind 2013 een ultieme poging is ondernomen om tot samenwerking met klager te komen. Na ongeveer vier maanden werd geconcludeerd dat klager niet los kon komen van
zijn strijd om de regie. Ook na de longstayaanvraag heeft klager een nieuwe kans gekregen om toe te werken naar een vervolgafdeling en perspectief op resocialisatie, maar die kans heeft klager niet gegrepen. De beroepscommissie stelt derhalve op basis
van de stukken vast dat klager niet behandelbaar is gebleken en hij als voortdurend delictgevaarlijk wordt aangemerkt.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager in een longstayvoorziening van FPC De Pompestichting te plaatsen met een hoog individueel beveiligingsniveau, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als
onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Voor zover klager heeft verzocht om een beoordeling van de voortzetting van de longstayplaatsing na één jaar in plaats van na drie jaar, maakt dit geen deel uit van de bestreden beslissing, zodat dit buiten de beoordeling van het beroep valt. Klager
zal
in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep. Het staat klager overigens vrij om overplaatsing te verzoeken.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gericht tegen de beslissing van de Staatssecretaris van 26 oktober 2016 ongegrond.
De beroepscommissie verklaart klager voor het overige niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg voorzitter, mr. R.M. Maanicus en mr. drs. J.P. Meesters, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 7 februari 2017

secretaris voorzitter

Naar boven