Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2987/SGA, 1 september 2016, schorsing
Uitspraakdatum:01-09-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/2987/SGA
Betreft : [...] datum: 1 september 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. C.A. Bouw, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Groot Alphen te Alphen aan den Rijn.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 23 augustus 2016, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker vanuit
het plusprogramma naar het basisprogramma per 25 augustus 2016.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van een tweetal klaagschriften, respectievelijk ingediend door verzoeker en door diens raadsman op 24 augustus 2016 en op 29 augustus 2016 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 25
augustus 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
In gevallen als het onderhavige dient de directeur – volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie – het gedrag dat leidt tot de bestreden beslissing te benoemen en bij zijn beslissing een belangenafweging te maken die voor verzoeker en voor de
voorzitter van de beroeps- en de beklagcommissie kenbaar dient te zijn. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder de mededeling van de bestreden beslissing, wordt - naar het voorlopig oordeel van de voorzitter - voldoende aannemelijk dat
verzoeker (thans) niet voldoet aan de gestelde eisen voor een verblijf in het plusprogramma terwijl uit de mededeling van de bestreden beslissing de door de directeur gemaakte belangenafweging voldoende inzichtelijk wordt, welke belangenafweging de
bestreden beslissing ook kan dragen. Gelet daarop komt de voorzitter tot het voorlopig oordeel dat de directeur in redelijkheid tot de degradatie van verzoeker kon beslissen.
Het verweer van verzoeker dat de directeur ten onrechte de disciplinaire straf van 30 juli 2016 als grondslag heeft genomen voor de degradatie omdat de voorzitter van de beroepscommissie deze disciplinaire straf heeft geschorst, kan niet slagen nu de
voorzitter de beslissing tot schorsing heeft genomen op formele gronden en niet is vast komen te staan dat verzoeker niet in het bezit is geweest van contrabande. Gelet op het voorgaande moet het verzoek worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 1 september 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven