Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/0683/SGA, 3 maart 2016, schorsing
Uitspraakdatum:03-03-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 16/683/SGA
Betreft : [...] datum: 3 maart 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 2 maart 2016, inhoudende - zo verstaat de voorzitter - de oplegging
van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, voor de duur van negen dagen, ingaande op 1 maart 2016 om 15.45 uur en eindigende op 10 maart 2016 om 15.45 uur, wegens een
positieve uitslag bij een urinecontrole op het gebruik van cannabis, ook na herhalingsonderzoek.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 2 maart 2016. De secretaris van de beklagcommissie bij voormelde p.i. heeft aangegeven dat daar nog geen klacht van verzoeker is ontvangen.

1. De beoordeling
Nu verzoeker in zijn schorsingsverzoek heeft aangegeven dat hij op 1 maart 2016 een klaagschrift heeft ingediend bij de beklagcommissie bij de p.i. Vught, acht de voorzitter vooralsnog voldoende aannemelijk dat er een klaagschrift is ingediend bij de
beklagcommissie bij de p.i. Vught en kan verzoeker derhalve worden ontvangen in zijn schorsingsverzoek.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder een verslag van 12 februari 2016, is gebleken dat verzoeker op 12 februari 2016 verslag is aangezegd wegens een positieve uitslag bij een urinecontrole op het gebruik van cannabis, waarna hem na ontvangst
van de positieve uitslag op het herhalingsonderzoek de thans bestreden disciplinaire straf is opgelegd. Voorts komt uit de inlichtingen van de directeur naar voren dat hij eerder, respectievelijk op 23 oktober 2015, 5 november 2015 en 28 januari 2016,
disciplinaire straffen had opgelegd gekregen in verband met drugsgerelateerde zaken. Op grond van genoemde inlichtingen is voldoende aannemelijk dat verzoeker de afgelopen drie maanden tweemaal betrokken is geweest bij een drugsgerelateerde zaak.

Gelet op het Drugsontmoedigingsbeleid van DJI zou thans een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, zijn aangewezen. Naar het voorlopig oordeel van de directeur
mocht de directeur echter ook de in oktober en november 2015 geconstateerde gedragingen bij de strafoplegging betrekken en is de opgelegde straf niet onredelijk en niet onbillijk. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 3 maart 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven