Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1653/TP, 9 januari 2003, beroep
Uitspraakdatum:09-01-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1653/TP

betreft: [klager] datum: 9 januari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 8 augustus 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. P.H.W. Spoelstra, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 november 2002, gehouden in de locatie Zwolle te Zwolle, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.H.W. Spoelstra. Namens de Minister zijn gehoord mevrouw mr. [...] en mevrouwmr. [...]. Van het horen is het aangehechte verslag opgemaakt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 10 augustus 2002 verlengd tot 8 november 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 21 juli 2000 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal wordenverpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 13 november 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende huizen van bewaring, laatstelijk in hethuis van bewaring (h.v.b.) Arnhem-Zuid te Arnhem.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 6 juni 2002 besloten tot plaatsing van klager in de Prof. mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen (hierna: Pompekliniek). Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog nietgerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager verblijft sinds november 2001 als passant in het h.v.b. Klager vindt het onbegrijpelijk dat hij zo lang moet wachten op zijn plaatsing in een tbs-inrichting. Hij verblijft sinds ongeveer een maand in het h.v.b. Arnhem-Zuid.Dit omdat hij is geselecteerd voor de Pompekliniek, en het voor deze inrichting mogelijk is de behandeling al vast te starten als klager zich in Arnhem bevindt. Klager wil echter zo snel mogelijk met de eigenlijke behandeling in dePompekliniek beginnen, zodat hij ook zo snel mogelijk weer ‘naar buiten’ kan.
Uit de pro justitia rapportage blijkt dat klager snel geïrriteerd is. De psychiater die de medische verklaring d.d. 31 oktober 2002 heeft opgesteld had derhalve over het gedrag van klager moeten heenstappen en moeten doordringen totde kern van het probleem. De medische verklaring is nu wel erg kort door de bocht. Om die reden kan niet worden volgehouden dat klager geschikt is om in het h.v.b. te verblijven. Niet duidelijk is waarom niet is gevraagd naar demening van het inrichtingspersoneel. Dat personeel gaat dagelijks met klager om en kan veel beter inschatten wat goed voor hem is. Klagers raadsman vraagt zich af of er geen structureel overleg plaatsvindt tussen de penitentiairinrichtingswerkers betreffende de gedetineerden. In elk geval is niet met zekerheid te zeggen dat de medische verklaring een oprechte weergave is van klagers gesteldheid. Die gedachte leeft temeer nu uit eerder opgemaakterapportages blijkt dat klager lijdt aan verscheidene psychische en fysieke afwijkingen. Gezien klagers psychische conditie, het feit dat hij dyslectisch is en zijn zeer lage IQ is het onevenredig zwaar voor klager om als passantlanger gedetineerd te blijven, en wordt hij derhalve achtergesteld bij tbs-passanten die deze kenmerken niet hebben.
Ondanks expliciete verzoeken daartoe zijn aan klager overigens geen recente capaciteitsgegevens betreffende tbs-inrichtingen overgelegd. De door de Raad vastgestelde tegemoetkoming in passantenzaken zou moeten worden uitgekeerdvanaf een passantentermijn van zes maanden.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn. Klager is tijdig, namelijk op 31 juli 2002, gehoord. Het hoorverslag dateert eveneens van 31 juli 2002. De verlengingsbeslissing is tijdig aan klager meegedeeld bij brief van 2 augustus 2002,welke aan klager is uitgereikt op 6 augustus 2002.
Het beroep zal materieel eveneens ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager negen maanden in een h.v.b. Eendergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Klager verblijft op een weliswaar kleine, maar overigensgewone, afdeling van het h.v.b. Arnhem-Zuid. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit deinrichting van klagers verblijf geen signalen omtrent eventuele ongeschiktheid voor verblijf in een h.v.b. ontvangen. Indien er sprake is van een dusdanig verstoorde situatie dat een gedetineerde niet langer als detentiegeschikt kanworden aangemerkt, wordt de Minister daarvan direct op de hoogte gesteld door het bureau selectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.), de inrichtingspsycholoog en/of de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD). In het kader van hetonderhavige beroep heeft de Minister de FPD verzocht hem te berichten omtrent de vraag of een voortgezet verblijf van klager in een h.v.b. verantwoord is met het oog op klagers psychische conditie. De Minister verontschuldigt zichvoor de late opstelling en afhandeling van de medische verklaring. Uit die verklaring blijkt evenwel dat klager, hoewel een snelle plaatsing ook in zijn geval de voorkeur verdient, niet kan worden aangemerkt als detentieongeschikt.
Uit een telefonisch onderhoud met de Pompekliniek is overigens gebleken dat klager de eerstvolgende op de wachtlijst is, zodat verwacht wordt dat hij nog dit jaar zal worden geplaatst. De reden voor overplaatsing van klager naar heth.v.b. Arnhem-Zuid is gelegen in het feit dat de Pompekliniek daar alvast kan starten met de preklinische interventie.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Hoewel de Minister geen recente capaciteitsgegevens heeft overgelegd, is, gezien de wachttijden die aan de beroepscommissie op dit moment ambtshalve (uit andere beroepszaken) bekend zijn, voldoende aannemelijk dat klager als gevolgvan het capaciteitstekort nog niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijn beslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing vantbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overige tbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang (negen maanden) dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afwegingvan alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 31 oktober 2002 van de FPD te Den Haag blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in het h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd.Samengevat wordt daarin gesteld dat er geen gegevens naar voren zijn gekomen die psychiatrische gronden opleveren welke noodzakelijk maken dat klager onverwijld in een tbs-inrichting wordt geplaatst: „Een lange passantentermijn isuiteraard niet gunstig voor de behandelbaarheid en voegt leed toe aan klager, maar helaas staat hij daarin niet alleen“.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 10 augustus 2002 tot 8 november 2002 niet in strijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. G.A.M. Mensing en mr. C.L. van den Puttelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op 9 januari 2003

secretaris voorzitter

nummer: 02/1653/TP

betreft: [...], verder te noemen klager.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 6 november 2002, gehouden in de locatie Zwolle te Zwolle.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. N. Jörg,
leden: drs. G.A.M. Mensing en mr. C.L. van den Puttelaar.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. D.R. Kruithof.

Gehoord is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.H.W. Spoelstra.
Namens de Minister van Justitie zijn mevrouw mr. [...] en mevrouw mr. [...] gehoord.

Door en namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Klager verblijft sinds ongeveer een maand in het h.v.b. Arnhem-Zuid. Dit omdat hij is geselecteerd voor de Pompekliniek, en het voor deze inrichting mogelijk is de behandeling al vast te starten als klager zich in Arnhem bevindt.Klager wil echter zo snel mogelijk met de eigenlijke behandeling in de Pompekliniek beginnen, zodat hij ook zo snel mogelijk weer ‘naar buiten’ kan.
Uit de pro justitia rapportage blijkt dat klager snel geïrriteerd is. De psychiater die demedische verklaring d.d. 31 oktober 2002 heeft opgesteld had derhalve over het gedrag van klager moeten heenstappen en moeten doordringen totde kern van het probleem. De medische verklaring is nu wel erg kort door de bocht. Om die reden kan niet worden volgehouden dat klager geschikt is om in het h.v.b. te verblijven. Niet duidelijk is waarom niet is gevraagd naar demening van het inrichtingspersoneel. Dat personeel gaat dagelijks met klager om en kan veel beter inschatten wat goed voor hem is. Klagers raadsman vraagt zich af of er geen structureel overleg plaatsvindt tussen de penitentiairinrichtingswerkers betreffende de gedetineerden. In elk geval is niet met zekerheid te zeggen dat de medische verklaring een oprechte weergave is van klagers gesteldheid.
De door de Raad vastgestelde tegemoetkoming in passantenzaken zou moeten worden uitgekeerd vanaf een passantentermijn van zes maanden.

Namens de Minister is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geensignalen omtrent eventuele ongeschiktheid voor verblijf in een h.v.b. ontvangen. Indien er sprake is van een dusdanig verstoorde situatie dat een gedetineerde niet langer als detentiegeschikt kan worden aangemerkt, wordt de Ministerdaarvan direct op de hoogte gesteld door het bureau selectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.), de inrichtingspsycholoog en/of de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD).
De Minister verontschuldigt zich voor de late opstelling en afhandeling van de medische verklaring. Uit die verklaring blijkt evenwel dat klager, hoewel een snelle plaatsing ook in zijn geval de voorkeur verdient, niet kan wordenaangemerkt als detentieongeschikt.
Uit een telefonisch onderhoud met de Pompekliniek is overigens gebleken dat klager de eerstvolgende op de wachtlijst is, zodat verwacht wordt dat hij nog dit jaar zal worden geplaatst. De reden voor overplaatsing van klager naar heth.v.b. Arnhem-Zuid is gelegen in het feit dat de Pompekliniek daar alvast kan starten met de preklinische interventie.

secretaris voorzitter

Naar boven