Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1876/TP, 25 november 2002, beroep
Uitspraakdatum:25-11-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1876/TP

betreft: [klager] datum: 25 november 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 10 september 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. S.J. van der Woude, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 9 september 2002 verlengd tot 8 december 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 30 augustus 2001 ontslagen van alle rechtsvervolging en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 14 september 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in een huis van bewaring (h.v.b.), sinds 13 november2001 in het h.v.b Het Veer te Amsterdam.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 9 april 2002 besloten tot plaatsing van klager in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De duur van de periode waarin hij moet wachten op plaatsing in een tbs-inrichting is te lang, te meer daar klager door de lange duur van het vooronderzoek maar liefst een jaar invoorlopige hechtenis heeft doorgebracht, hetgeen - omdat hem geen straf is opgelegd - reden zou moeten zijn om hem voorrang te verlenen bij plaatsing. In elk geval is het dringend noodzakelijk dat een aanvang met zijn behandelingwordt gemaakt. Klager verblijft in verband met zijn slechte geestelijke conditie al bijna twee jaar in de FOBA te Amsterdam. De Forensisch Psychiatrische Dienst is blijkens de medische verklaring d.d. 10 oktober 2002 ook van oordeeldat klager met voorrang geplaatst dient te worden. De Minister heeft hiermee niets gedaan. Het is voorts onjuist dat klager niet eerder is onderzocht, hetgeen tot onherstelbare gevolgen heeft geleid, omdat dan eerder zou zijnvastgesteld dat zijn verblijf in een h.v.b. eerder beëindigd had moeten worden vanwege de stoornis.
Klager komt derhalve een tegemoetkoming toe van € 40,= per dag vanaf 9 september 2002, althans het dubbele bedrag dat gebruikelijk door de beroepscommissie wordt toegekend.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager 12 maanden in een h.v.b. Een dergelijkeduur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is. Wel is klager een tegemoetkoming aangeboden die overeenkomt met de tegemoetkoming die de beroepscommissie pleegt toe te kennen.Klager heeft bij brief van 3 september 2002 aangegeven van dat aanbod gebruik te willen maken. Hem zal een vaststellingsovereenkomst ter tekening toegezonden worden.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie onhoudbaar wasen/of klagers psychische conditie zodanig was dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b moest worden aangemerkt. Een medische verklaring is bij de FPD opgevraagd en wordt na ontvangst nagezonden.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van de bestreden beslissing 12 maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit geval alsonredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
Overigens wordt volgens bestendige rechtspraak van de beroepscommissie de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd niet meegeteld bij de berekening van de duur van de passantentermijn die gaat lopen vanaf de datum waarop de tbs isaangevangen.

Uit de medische verklaring d.d. 10 oktober 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst te Amsterdam blijkt bovendien dat de psychische conditie van klager op dat moment van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd en dat klager bij voorrang diende te worden geplaatst in een tbs-inrichting. Gelet op de inhoud van deze verklaring, gaat de beroepscommissie er van uit dat klager reeds ten tijde van debestreden beslissing detentieongeschikt moest worden geacht.

De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op materiële grondendient te worden vernietigd.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager metvoorrang daadwerkelijk in de Dr. S. van Mesdagkliniek dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.

Nu de rechtsgevolgen van de op materiële gronden te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager terzake een tegemoetkoming te worden geboden.
Weliswaar heeft klager het door de Minister gedane aanbod geaccepteerd, maar zal de beroepscomissie desondanks tot vaststelling van een tegemoetkoming overgaan, nu ten tijde van het behandeling van beroep niet bekend is geworden dateen vaststellingsovereenkomst daadwerkelijk is getekend.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de datum waarop in verband met de vernietiging van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn wegens detentieongeschiktheid een zodanigetermijn niet meer liep tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b.wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
Zij acht geen termen aanwezig voor een andere tegemoetkoming, zoals door klagers raadsman voorgestaan.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 600,= per maand vanaf de datum waarop in verband met de vernietiging van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn wegens detentieongeschiktheid een zodanige termijn niet meer liep tot de dag waarop plaatsing in eentbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing , leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 25 november 2002

secretaris voorzitter

Naar boven