Nummer: [klager]
Betreft: [...] datum: 13 februari 2017
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y. Bouchikhi, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 8 december 2016 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 11 oktober 2016 gedetineerd. Hij verblijft in het h.v.b. van de p.i. Krimpen aan den IJssel.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
De beslissing van de selectiefunctionaris geeft blijk van een motiveringsgebrek en is onzorgvuldig genomen. Ook heeft de selectiefunctionaris geen stukken overgelegd waaruit enigszins zou kunnen blijken dat sprake zou zijn van een bijzondere
omstandigheid welke een uitzondering zou moeten vormen op het plaatsingsbeleid. Klager betwist bij gebrek aan wetenschap dat er een medeverdachte in de p.i. Nieuwegein zou verblijven. Onvoldoende is gemotiveerd waarom het verblijf van een medeverdachte
aan plaatsing van klager in de p.i. Nieuwegein in de weg zou staan. Het onderzoek ter terechtzitting is op 3 januari 2017 begonnen en klager noch zijn medeverdachten verblijven in beperkingen. Er kan onder deze omstandigheden geen sprake zijn van
onderzoeksbelang. Uit de stukken blijkt niet dat het Openbaar Ministerie (OM) negatief geadviseerd heeft. Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) geschiedt plaatsing van
preventief gehechte gedetineerden die in afwachting zijn van berechting in eerste aanleg, in een h.v.b. bij voorkeur gelegen in of toegewezen aan het arrondissement van vervolging. Klager is ingesloten voor het arrondissementsparket Midden-Nederland en
de zaak zal dienen bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht. Klager en zijn familie zijn afkomstig uit Utrecht. Klagers ouders zijn slecht ter been en hierdoor niet in de gelegenheid om klager in de p.i. Krimpen aan den IJssel te bezoeken.
Het
enkele feit dat het OM aangeeft dat klager niet naar de p.i. Nieuwegein kan worden overgeplaatst kan nimmer van doorslaggevend belang zijn. Noch het OM noch de selectiefunctionaris geeft aan dat het op grond van het onderzoeksbelang noodzakelijk zal
zijn dat klager niet overgeplaatst zal worden. Het OM geeft slechts haar mening en vermeld slechts dat een samenplaatsing met een medeverdachte ongewenst is en laat na te vermelden waarom en op welke onderzoeksgronden. De stelling dat er een
medeverdachte in de p.i. Nieuwegein verblijft is onjuist. Klager heeft een document bijgevoegd waaruit blijkt welke personen medeverdachten zijn in zijn strafzaak en de naam van de persoon met wie hij niet samengeplaatst zou mogen worden in de p.i.
Nieuwegein, de heer W. komt daar niet in voor. Volgens klager is hij geen medeverdachte in klagers strafzaak en heeft ter onderbouwing daartoe stukken overgelegd. De p.i Nieuwegein heeft positief geadviseerd ten aanzien van overplaatsing. Nu de
afweging
wordt gemaakt om klager niet over te plaatsen op grond van het gegeven dat hij deel zou uitmaken van een vermeende criminele organisatie welke wordt gemaakt op basis van justitiële gegevens werkt de onschuldpresumptie, zoals neergelegd in artikel 6 van
het EVRM, direct door op de beslissing van de selectiefunctionaris.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Op 17 oktober 2016 heeft het OM een negatief advies gegeven voor overplaatsing, in verband met de aan klager opgelegde beperkingen en het feit dat een medeverdachte in de p.i. Nieuwegein verblijft. Het OM is van mening dat vanuit opsporingsbelang het
ongewenst is dat medeverdachten in onderhavige strafzaak, waar sprake is van een verdenking van deelname aan een criminele organisatie die zich richt op het plegen van plofkraken, in een en dezelfde p.i. verblijven. De selectiefunctionaris heeft
klagers
verzoek afgewezen nu hij om overplaatsing vraagt naar de p.i. Nieuwegein waar blijkens informatie van het OM een medeverdachte uit klagers strafzaak verblijft. Met betrekking tot het argument van klager dat het overplaatsingsverzoek is ingediend om
bezoektechnische redenen vermeldt de selectiefunctionaris dat uit de stukken blijkt dat klager bezoek ontvangt. Dat klagers ouders tot reizen niet in staat zouden zijn, zoals klager stelt, is volgens de selectiefunctionaris niet schriftelijk
onderbouwd.
4. De beoordeling
4.1. Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.
4.2. Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling geschiedt de eerste plaatsing van een voorlopig gehechte gedetineerde die in afwachting is van berechting in eerste aanleg in een huis van bewaring, bij voorkeur gelegen in of toegewezen aan
het arrondissement van vervolging.
4.3. Voor de selectie van gedetineerden geldt het uitgangspunt dat voorlopig gehechten, gelet op het belang van een goede rechtsgang, in een h.v.b. worden geplaatst in dan wel nabij het arrondissement van vervolging. In geval van bijzondere
omstandigheden kan op dit plaatsingsbeleid een uitzondering worden gemaakt. Klager is ingesloten voor het arrondissement Midden-Nederland maar verblijft nabij dit arrondissement in het aanpalende arrondissement Rotterdam in het h.v.b. van de p.i.
Krimpen aan den IJssel. Klager verzoekt te worden overgeplaatst naar het h.v.b. van de p.i. Nieuwegein, welke inrichting in het arrondissement Midden-Nederland gelegen is. Niet is gebleken dat de selectiefunctionaris heeft onderzocht of het h.v.b. van
de p.i. Krimpen aan den IJssel is toegewezen aan het arrondissement Midden-Nederland. Hier zal echter geen gevolg aan worden verbonden nu de beroepscommissie het van doorslaggevend belang acht dat het OM heeft aangegeven dat klager niet kan worden
overgeplaatst naar het h.v.b. van de p.i. Nieuwegein, omdat in die inrichting een medeverdachte verblijft. De stukken die klager heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat de heer W. geen medeverdachte is in zijn strafzaak zijn
onvoldoende
duidelijk om dat aan te tonen. Daarentegen blijkt uit het door de selectiefunctionaris overgelegde selectieadvies en advies van het OM dat de heer W., medeverdachte is in klagers strafzaak en wel degelijk in de p.i. Nieuwegein verblijft.
Klager heeft verzocht naar de p.i. Nieuwegein te worden overgeplaatst omdat zijn familie in Nieuwegein woont. Klager heeft niet onderbouwd waarom zijn familie hem niet in Krimpen aan den IJssel zou kunnen bezoeken. Tevens blijkt uit de stukken dat hij
niet verstoken is van bezoek. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van selectiefunctionaris om klagers verzoek tot overplaatsing naar het h.v.b. van de p.i. Nieuwegein af te wijzen, niet als onredelijk of onbillijk kan
worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,
voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 13 februari 2017
secretaris voorzitter