Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4197/GV, 13 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/4197/GV

betreft: [klager] datum: 13 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Gunning, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 15 december 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Verlof is voor klager van groot belang om zijn familiebanden te onderhouden. Gedurende de tijden dat klager bezoek mag ontvangen moet zijn vriendin werken en gaan zijn kinderen naar school. Door de beslissing tot afwijzing van zijn verlofaanvraag wordt
het contact met zijn familie dermate verstoord dat sprake is van een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voorts is de beslissing tot afwijzing van zijn
verlofaanvraag disproportioneel, mede gelet op de positieve adviezen van het Openbaar Ministerie en het Multidisciplinair Overleg (MDO). De afwijzende beslissing is gebaseerd op zowel een nieuw strafbaar feit dat klager op 18 mei 2015 zou hebben
gepleegd, een incident van 29 februari 2016 waarbij klager een inrichtingsmedewerker zou hebben aangevallen, als een positieve score bij een urinecontrole op 6 oktober 2016. Deze omstandigheden kunnen een afwijzing van klagers verlofaanvraag niet
rechtvaardigen. Klager is naar aanleiding van de verdenking van het (nieuwe) strafbare feit teruggeplaatst in het basisprogramma. Naar aanleiding van de positieve score bij de urinecontrole is hij disciplinair gestraft. Door de afwijzing van zijn
verlofaanvraag wordt klagers resocialisatie bemoeilijkt en bestaat het risico dat hij zonder enige voorbereiding zal moeten terugkeren in de maatschappij. Namens klager is verzocht het beroep mondeling toe te kunnen lichten.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft op 18 mei 2015 in de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere, gedurende een lopende proeftijd, een nieuw strafbaar feit – overtreding van de Opiumwet – gepleegd. Op 29 februari 2016 heeft klager extreem fysiek geweld toegepast jegens een
inrichtingsmedewerker, waarna hij persisteerde in het bedreigen en aanvallen van de betreffende medewerker. Van beide incidenten is aangifte jegens klager gedaan. Hierbij komt dat klager is veroordeeld wegens het plegen van een gewelddadige overval en
dat de reclassering de risico’s op recidive en letselschade voor derden hoog inschat. Gelet hierop bestaat gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten. Bovendien bestaat een ernstig vermoeden dat klagers
verlof zal leiden tot het gebruik van drugs vanwege zijn frequente druggebruik in detentie, waarin hij niet is te corrigeren, en gelet op het feit dat klagers meest recente positieve score bij een urinecontrole dateert van 6 oktober 2016. Voornoemde
risico’s kunnen niet door het stellen van voorwaarden worden ondervangen. Er is sprake van de weigeringsgronden genoemd in artikel 4, onder b, c en d, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Voorts staat de einddatum van
klagers detentie, gelet op de openstaande strafzaken, niet vast. De afwijzing van klagers verlofaanvraag kan niet als een straf worden aangemerkt en is voorts niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, daar een detentie onontkoombaar beperkingen in het
onderhouden van sociale contacten met zichbrengt. Er zijn voor klager echter in detentie voldoende mogelijkheden tot het onderhouden van sociale contacten.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Lelystad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag vanwege het plegen van een misdrijf tijdens detentie, ter zake waarvan de strafzaak thans nog openstaat, en de veroordeling wegens overtreding van de
Opiumwet
tijdens zijn huidige detentie. Voorts blijft klager, ondanks gemaakte afspraken, drugs gebruiken.
De advocaat-generaal bij het ressortsparket te Arnhem heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het verlenen van verlof aan klager, maar adviseert, mede vanwege klagers detentieverloop, het verlof op een dag vast te stellen in plaats van de
gewenste drie dagen.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te kunnen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te
beslissen.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaar wegens het plegen van twee gewapende overvallen. Aansluitend dient hij een subsidiaire hechtenis van 69 dagen in het kader van de Wet Terwee en een vervangende hechtenis van 48 dagen in verband met
een niet uitgevoerde taakstraf te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 27 juli 2017.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.

Blijkens de stukken, waaronder klagers justitiële documentatie, heeft klager zich op 18 mei 2015 gedurende een lopende proeftijd schuldig gemaakt aan het overtreden van de Opiumwet, waarvoor hij op 26 april 2016 is veroordeeld tot een voorwaardelijke
gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van drie maanden. Voorts heeft klager op 29 februari 2016 extreem fysiek geweld toegepast jegens een inrichtingsmedewerker. Laatstgenoemde heeft hiervan aangifte gedaan. Tevens is gebleken dat klager
gemaakte afspraken over zijn druggebruik in detentie niet nakomt. De reclassering schat het recidiverisico hoog in en acht een risico op letselschade voor derden door de reclassering aanwezig.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij
afweging
van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b, c en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 13 februari 2017

secretaris voorzitter

Naar boven