Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3133/GA en 16/3440/GA, 13 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3133/GA en 16/3440/GA

betreft: [klager] datum: 15 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraken van 2 september 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting van de beroepscommissie van 26 januari 2017, gehouden in de p.i. Lelystad, verschenen.
Klagers raadsvrouw mr. E.P.H. van Esser heeft op 6 januari 2017 schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft op 25 januari 2017 het beroep schriftelijk aangevuld.
De directeur van de p.i. Leeuwarden heeft op 25 januari 2017 schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft schriftelijk op het beroep gereageerd.
Als toehoorder ter zitting was aanwezig mevrouw [...], werkzaam bij het secretariaat van de Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de oplegging van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ingaande op 25 juni 2016, zonder televisie, wegens fysiek geweld jegens een medegedetineerde (16/3133/GA en LW-2016-183);
b. de oplegging van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 29 juni 2016, wegens het aantreffen van diverse contrabande bij een inspectie (16/3440/GA en LW-2016-186).

De beklagcommissie heeft het beklag ten aanzien van onderdeel a. ongegrond verklaard en heeft het beklag ten aanzien van onderdeel b. gegrond verklaard en heeft aan klager een tegemoetkoming van € 35,= toegekend, op de gronden als in de aangehechte
uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a: klager heeft op 25 juni 2016 erkend dat hij een medegedetineerde geslagen zou hebben, waarna aan hem de disciplinaire straf is opgelegd. Klager heeft vervolgens kenbaar gemaakt dat hij dit enkel heeft gezegd om de
daadwerkelijke dader te beschermen. Op 28 juni 2016 heeft de daadwerkelijke dader zich gemeld bij de directeur en heeft aangegeven dat hij, en niet klager, de medegedetineerde heeft geslagen. Deze verklaring is niet in strijd met de verklaring van het
slachtoffer, want laatstgenoemde heeft aangegeven van achter te zijn aangevallen en weet zodoende niet wie hem heeft mishandeld. De disciplinaire straf had opgeheven of opgeschort dienen te worden.
Ten aanzien van onderdeel b: het beklag is ten onrechte alleen wegens een vormverzuim gegrond verklaard en voorts is de toegekende tegemoetkoming te laag. Met betrekking tot de contrabande voert de raadsvrouw het volgende aan. De aangetroffen
telefoonkaarten ter waarde van € 110,= had klager in bewaring voor een medegedetineerde. De ibuprofen tabletten waren voorgeschreven door een arts en diende hij driemaal daags in te nemen. Klager heeft deze opgespaard voor het moment dat de klachten
aan
zijn knie zouden opspelen. De aangetroffen radio was wel degelijk deugdelijk geregistreerd. Klager was er niet mee bekend dat de aangetroffen televisie en torx-bit zich in zijn verblijfsruimte bevonden. De aangetroffen X-box heeft klager geleend van
een
medegedetineerde. Het scheermes gebruikte klager voor de bereiding van zijn maaltijden. Het extra verlengsnoer heeft klager in de winkel gekocht en was derhalve zijn eigendom. Over de reinigingsmiddelen en het t-shirt beschikte klager vanwege zijn
functie als afdelingsreiniger. Dit baantje is hij verloren als gevolg van het incident van 25 juni 2016 en vanwege de opgelegde disciplinaire straf was hij niet in staat om deze goederen in te leveren. Bovenstaande rechtvaardigt niet de opgelegde
sanctie van zeven dagen opsluiting in een strafcel. De directeur had niet de bevoegdheid om de eerder opgelegde straf van 25 juni 2016 om te zetten in de bestreden beslissing.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel b: de beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 5 augustus 2005 (RSJ 5 augustus 2005, 05/1023/GA) overwogen dat de Pbw niet de mogelijkheid kent van omzetting van een disciplinaire straf in een ordemaatregel. In het
onderhavig geval is echter geen sprake van een ordemaatregel. Er is sprake van twee disciplinaire straffen, waarvan de tweede direct is ingegaan en daarmee de eerste straf heeft beëindigd. Dit betreft echter geen omzetting, zoals de beklagcommissie ten
onrechte heeft overwogen. Evenmin is sprake van schending van het ‘ne-bis-in-idem’ beginsel. De directie heeft ten doel gehad om de op 25 juni 2016 opgelegde disciplinaire straf in te korten. Daarmee is vast komen te staan dat klager niet dubbel is
bestraft en formeel niet in zijn belangen is geschaad. In het hoorgesprek op 29 juni 2016 heeft klager verklaard dat hij de telefoonkaarten in bewaring had voor andere gedetineerden en dat hij wist dat dit niet was toegestaan. Ook heeft hij verklaard
dat hij zijn medicatie bewust heeft opgespaard, dat hij met medegedetineerden aan het handelen was en dat hij tot alles in staat was ‘voor zijn eigen bloed’. Ten aanzien van de opmerkelijke hoeveelheid verlengsnoeren en schoenen, slippers en dekbedden
is het aannemelijk dat deze hoeveelheid buitenproportioneel is voor het gebruik door één persoon, waardoor de overzichtelijkheid in de verblijfruimte en de controleerbaarheid daarvan wordt beïnvloed. Bovendien is dit ongewenst vanuit het oogpunt van de
voorbeeldfunctie als afdelingsreiniger. De reinigingsmiddelen vormen een gevaar voor de gezondheid en vormen tevens obstakels die niet ten goede komen van de (brand)veiligheid. De directeur verzoekt primair om de uitspraak van de beklagcommissie te
vernietigen en het beklag van klager ongegrond te verklaren en subsidiair om de tegemoetkoming naar beneden bij te stellen.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie als volgt.
In de beschikking van de disciplinaire straf wordt verwezen naar het schriftelijk verslag van 25 juni 2016. De beroepscommissie constateert dat het schriftelijk verslag niet is overgelegd. Het schriftelijk verslag biedt de grondslag voor de
strafoplegging en de bevindingen moeten daarom kenbaar zijn aan de gedetineerde voorafgaand aan de strafoplegging en aan de beklag- en beroepscommissie bij de behandeling van een tegen die strafoplegging ingediende klacht. Gelet daarop moet worden
geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat er gronden waren voor het opleggen van een disciplinaire staf. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog
gegrond worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming van € 10,= worden toegekend.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Op 15 december 2016 is op het secretariaat van de Raad een schriftelijke reactie van de directeur ontvangen. In die reactie heeft de directeur verzocht om de uitspraak van de beklagcommissie te vernietigen en het beklag van klager alsnog ongegrond te
verklaren en subsidiair om de tegemoetkoming naar beneden bij te stellen. Voor zover de directeur heeft bedoeld beroep in te stellen tegen de uitspraak van de beklagcommissie, overweegt de beroepscommissie dat de directeur niet-ontvankelijk dient te
worden verklaard in zijn beroep, nu dit ruimschoots buiten de beroepstermijn is ingediend.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en heeft aan klager een tegemoetkoming van € 35,= toegekend wegens het niet naleven van vormen. De beklagcommissie is niet toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van het beklag. Daartegen is
het
beroep gericht, evenals tegen de hoogte van de tegemoetkoming. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – redelijk en billijk moet worden geacht. De
beroepscommissie beantwoordt die vraag bevestigend. Uit het schriftelijk verslag volgt dat bij een inspectie een grote hoeveelheid contrabande is aangetroffen. Voorts volgt uit het verslag dat klager heeft verklaard te handelen om zijn gezin te
onderhouden. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan de inhoud van het schriftelijk verslag te twijfelen. Het beklag zal derhalve inhoudelijk ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de hoogte van de tegemoetkoming, overweegt de beroepscommissie als volgt. Hoewel de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming erg hoog is, gelet op het feit dat het beklag uitsluitend gegrond is verklaard wegens het niet naleven
van vormen, is voor een verlaging van de tegemoetkoming in beroep geen ruimte, nu uitsluitend klager tijdig en op juiste wijze beroep heeft ingesteld. Derhalve zal zij zich verenigen met de toegekende tegemoetkoming en zal zij het beroep van klager
gericht tegen de hoogte van de tegemoetkoming ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.
De beroepscommissie verklaart ten aanzien van onderdeel b. het beklag inhoudelijk ongegrond en zij verklaart het beroep gericht tegen de hoogte van de tegemoetkoming ongegrond.

Voor zover de directeur heeft bedoeld beroep in te stellen tegen de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart de beroepscommissie de directeur niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 15 februari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven