Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3811/GA, 13 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3811/GA

betreft: [klager] datum: 13 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 november 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 januari 2017, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. N. Hendriksen, mevrouw [...], juridisch medewerker bij de p.i. Ter Apel, en mevrouw [...], collega van mevrouw
[...].
Als toehoorder was aanwezig mevrouw [...], werkzaam bij het secretariaat van de Raad.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – voor zover in beroep aan de orde –:
a. de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen, ingaande op 23 augustus 2016, wegens het gevaar voor het verstoren van de orde en veiligheid op de afdeling (TA-2016-000421);
b. de verlenging van de ordemaatregel van 23 augustus 2016 voor de duur van één dag in afwachting van een rapportage over de bij klager aangetroffen USB-stick en SD-kaarten;
c. de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, wegens het verstoren van de orde, rust en veiligheid in de inrichting door het bezit van contrabande;
d. de ontzegging van bezoek zonder toezicht (BZT) voor de duur van drie maanden (TA-2016-000422);
e. de beslissing tot terugplaatsing naar het basisprogramma (TA-2016-000423).

De beklagrechter heeft ten aanzien van onderdeel a. het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming van € 5,= toegekend en heeft voor het overige het beklag ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van de onderdelen a tot en met c: aan klager is op 23 augustus 2016 omstreeks 15.00 uur een ordemaatregel opgelegd wegens het aantreffen van contrabande in zijn verblijfsruimte. Niet alleen is de termijn voor het uitreiken van de
beschikking
overschreden, maar ook is klager op 22 augustus 2016 omstreeks 17.50 uur al ingesloten. Er is sprake van bewaardersarrest en dat is niet juist geformaliseerd. Op 30 augustus 2016 is aan klager wederom een dag afzondering opgelegd en op 31 augustus 2016
is aan klager een disciplinaire straf opgelegd. Al deze sancties zijn aan klager opgelegd voor hetzelfde feit, namelijk de aangetroffen contrabande. Volgens de directeur heeft klager in totaal een sanctie van veertien dagen gekregen, maar in totaal
heeft de sanctie zestien dagen geduurd. De aangetroffen scheermesjes zijn pas meegewogen bij de beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf en bovendien waren de scheermesjes niet van klager.
Ten aanzien van onderdeel d: klagers vriendin was op geen enkele wijze betrokken bij de aangetroffen contrabande. In een uitspraak van de beroepscommissie van 1 september 2016 (RSJ 1 september 2016, 16/0282/GA) werd het beroep tegen de ontzegging van
BZT gegrond verklaard, omdat in de beslissing enkel werd verwezen naar klagers plaatsing op de GVM-lijst. In een uitspraak van de beroepscommissie van 21 november 2016 (RSJ 21 november 2016, 16/2117/GA) werd de ontzegging van BZT niet onredelijk
geacht,
omdat bij klagers bezoekster voorafgaand aan het BZT een telefoonoplader in haar tas werd aangetroffen. Er was derhalve sprake van een concrete situatie. In onderhavig geval is geen relatie aangetoond tussen de aangetroffen contrabande en het bezoek en
er is dan ook geen aanleiding voor het ontzeggen van het BZT. Ter discussie staat voorts of BZT een recht of een gunst is. Uit het arrest van het EHRM van 9 juli 2013 inzake Varnas vs Litouwen, klachtnummer 42615/06, kan worden afgeleid dat een
recht op BZT bestaat. De raadsman heeft aangevoerd dat de huisregels van de p.i. Ter Apel derhalve in strijd zijn met hogere regelgeving. Klager heeft daarnaast aangevoerd dat indien hij zes weken na zijn degradatie weer zou kunnen promoveren, hij weer
recht zou hebben op BZT, maar dat dit dan niet mogelijk zou zijn door de ontzegging voor de duur van drie maanden. Bovendien kon klager voor een bepaalde duur ook geen regulier bezoek ontvangen vanwege zijn plaatsing in afzondering.
Ten aanzien van onderdeel e: klager heeft niet eerder een fout gemaakt in de inrichting. Een enkele overtreding kan de degradatie niet rechtvaardigen en de aard van het incident was ook niet zodanig dat degradatie gerechtvaardigd was. Er was verder
sprake van groen gedrag. De belangenafweging is onzorgvuldig geweest. Het MDO-verslag is opgesteld een dag nadat de contrabande is aangetroffen en is zeer negatief geformuleerd om de degradatiebeslissing te kunnen rechtvaardigen.
De sancties zijn in hun totaliteit disproportioneel.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van de onderdelen a tot en met c: naar aanleiding van twee vechtpartijen is een grootschalig veiligheidsonderzoek ingesteld. Tijdens dit onderzoek is een aantal namen genoemd en ten aanzien van die gedetineerden zijn ordemaatregelen
opgelegd
en hebben celinspecties plaatsgevonden. Klagers naam is ook genoemd en bij hem is hetzelfde gebeurd. Nadat het dagprogramma was afgelopen, is klager overgebracht naar een passantencel. Vervolgens heeft – na een beslissing daartoe door de directeur – in
klagers verblijfsruimte een inspectie plaatsgevonden. Er is een rapport opgemaakt en klager is ingesloten gebleven tot dit rapport was afgehandeld. De dag na de inspectie is klager gehoord door de directeur en is de ordemaatregel opgelegd. Er heeft
geen
bewaardersarrest plaatsgevonden.
Ten aanzien van onderdeel d: BZT is geen recht, maar een gunst. Er is een belangenafweging gemaakt. Het recht op regulier bezoek is klager niet ontnomen. Gelet op de aangetroffen contrabande werd een ontzegging van BZT voor de duur van drie maanden
rechtvaardig geacht.
Ten aanzien van onderdeel e: in de beschikking is aangegeven dat de beslissing tot degradatie een grote stap was. Er was echter een grote hoeveelheid contrabande aangetroffen, waaronder scheermesjes, en degradatie was wel degelijk op zijn plek. De
overweging onder 2.2 in de degradatiebeslissing betreft een standaardoverweging, maar daarboven is de belangenafweging opgenomen.
De totaliteit van de opgelegde sancties is het gevolg van de grote hoeveelheid aangetroffen contrabande.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagrechter. De beroepscommissie merkt daarbij op dat voor zover het beroep is gericht tegen een
eventuele overschrijding van het bewaardersarrest, zij daarover geen beslissing zal nemen nu het beklag reeds gegrond is verklaard wegens een vormverzuim. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b. overweegt de beroepscommissie als volgt.
De beroepscommissie stelt vast dat op 22 augustus 2016 bij een inspectie een grote hoeveelheid contrabande is aangetroffen in de verblijfsruimte van klager. Op
23 augustus 2016 is aan klager een ordemaatregel van plaatsing in afzondering opgelegd voor de duur van zeven dagen. Deze ordemaatregel is op 30 augustus 2016 verlengd voor de duur van één dag. Hoewel slechts de verlenging (en niet de oplegging) van de
ordemaatregel aan het oordeel van de beroepscommissie is onderworpen, wenst de beroepscommissie op te merken dat de directeur in de toelichting op de ordemaatregel van 23 augustus 2016 niet heeft opgenomen dat hij een onderzoek zal instellen en waar
dit
onderzoek uit zou bestaan. Derhalve kan niet worden vastgesteld welke maatregelen de directeur zou treffen om de duur van de noodzaak om klager in afzondering te plaatsen zoveel mogelijk te beperken. Eerst in de beschikking van de verlengingsbeslissing
is vermeld dat de ordemaatregel is opgelegd in verband met onderzoek naar de aangetroffen contrabande. De ordemaatregel is vervolgens verlengd in afwachting van een rapportage over de gegevens die op de aangetroffen USB-stick en SD-kaarten staan. Naar
het oordeel van de beroepscommissie is de noodzaak om de ordemaatregel met de duur van één dag te verlengen onvoldoende aannemelijk geworden. Onvoldoende is onderbouwd dat de periode van zeven dagen te kort was om de USB-stick en SD-kaarten uit te
lezen
en dat daarvoor een dag langer nodig was. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming van €
10,= worden toegekend.

Ten aanzien van onderdeel c. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Op 31 augustus 2016 is aan klager een disciplinaire straf opgelegd van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel wegens het bezit van contrabande, bestaande uit medicijnen, simkaarten, een biljet van vijftig euro, een
usb-stick, twee SD-kaarten met daarop pornografisch materiaal en twee scheermesjes. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen om hiervoor aan klager een disciplinaire straf op te leggen. De
beroepscommissie acht de hoogte van de straf in dit geval echter niet proportioneel, nu klager voorafgaand aan de straf ook al acht dagen in een afzonderingscel heeft verbleven. De straf zal dan ook worden gematigd tot twee dagen opsluiting in een
andere verblijfsruimte dan een strafcel. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming van €
37,50 worden toegekend.

Ten aanzien van onderdeel d. overweegt de beroepscommissie als volgt.
Uit de beschikking van de ontzegging van het BZT maakt de beroepscommissie op dat klager tijdens het horen heeft geweigerd aan te geven hoe de aangetroffen contrabande in zijn bezit is gekomen. Gelet daarop is de beroepscommissie van oordeel dat de
directeur in redelijkheid kon beslissen om aan klager het BZT voor de duur van drie maanden te ontzeggen, nu de contrabande mogelijkerwijze via het BZT de inrichting is binnengebracht. Dat niet is gebleken dat de contrabande gerelateerd was aan het
BZT,
doet hier niets aan af. Voor zover namens klagers raadsman een beroep is gedaan op het arrest van het EHRM van 9 juli 2013 inzake Varnas vs Litouwen, wordt dit beroep gepasseerd nu geen sprake is van een vergelijkbaar geval. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel e. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. en e. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel c. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 37,50.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel d. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 13 februari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven