Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3302/TA, 27 januari 2017, beroep
Uitspraakdatum:27-01-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3302/TA

betreft: [klager] datum: 27 januari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.J. van Galen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 september 2016 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 oktober 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord de heer mr. J.T.H.M. Mühren, kantoorgenoot van klagers raadsman mr. S.J. van Galen, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...],
juridisch medewerker bij voormelde inrichting.
Klagers raadsman heeft op 24 oktober 2016 laten weten dat klager niet ter zitting van de beroepscommissie zou verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing om klagers bezoekster op 28 februari 2016 de toegang tot de inrichting te weigeren.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers vriendin is de toegang tot de inrichting geweigerd enkel omdat de drugshond op haar is aangeslagen. De vriendin van klager heeft direct gezegd
dat zij geen drugs bij zich had en dat de hond wellicht op haar jas heeft gereageerd. Zij heeft aangeboden haar jas uit te trekken en opnieuw langs de drugshond te lopen. Ook heeft zij te kennen gegeven dat zij bereid is zich aan haar lichaam en
kleding
te laten onderzoeken. De inrichting heeft echter geen gehoor gegeven aan het verzoek van klagers vriendin en heeft haar de inrichting uitgezet. De inrichting heeft klagers vriendin op geen enkele wijze onderzocht en daarom kan niet worden vastgesteld
dat klagers vriendin drugs bij zich had. Het enkele feit dat een bezoeker buiten in aanraking is gekomen met drugs is onvoldoende om hem of haar de toegang tot de inrichting te weigeren. Immers, alleen het meebrengen van drugs de inrichting in vormt
een
gevaar voor de orde en veiligheid. Als wordt toegestaan dat het aanslaan van de drugshond voldoende is voor het weigeren van de toegang aan een bezoeker, dan levert dit onwenselijke situaties op, aangezien een bezoeker onbewust buiten in aanraking met
drugs kan zijn gekomen. In dit geval is voorts ten onrechte geen op de concrete situatie toegespitste belangenafweging gemaakt. Als dat wel zou zijn gebeurd had uitgesloten kunnen worden dat klagers vriendin een gevaar voor de orde en veiligheid
vormde.
Gezien het vorenstaande kan de beslissing om klagers vriendin, die haar baby bij zich had, niet toe te laten tot de inrichting niet als redelijk en billijk worden aangemerkt.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Uitgangspunt is dat een bezoeker de toegang tot de inrichting wordt geweigerd als de drugshond bij hem of haar aanslaat. Slechts
als sprake is van bijzondere omstandigheden zal nader onderzoek worden gedaan. Een dergelijke werkwijze is door de beroepscommissie niet als onredelijk of onbillijk beoordeeld (vgl. RSJ 22 november 2013, 13/2711/GA en RSJ 11 januari 2016, 15/3101/TA).
Over het algemeen worden bezoekers bij wie een drugshond is gaan zitten niet gefouilleerd. Met fouilleren kan immers niet wordt uitgesloten dat een bezoeker drugs bij zich heeft – bijvoorbeeld in zijn lichaam – of kortgeleden drugs heeft gebruikt.
Zowel
het meebrengen van drugs als het gebruik van drugs door een bezoeker brengt een gevaar voor de orde en veiligheid in de inrichting met zich mee. Op 28 februari 2016 is de drugshond aangeslagen op klagers vriendin. Nu er geen sprake was van bijzondere
omstandigheden is geen nader onderzoek naar haar verricht. De bezoekster is derhalve enkel vanwege het aanslaan van de drugshond niet toegelaten. Dit is overeenkomstig het inrichtingsbeleid en niet aan te merken als onredelijk of onbillijk.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 37, derde lid, Bvt in verbinding met artikel 35, derde lid onder b, Bvt kan het hoofd van de inrichting de toelating tot de verpleegde van bezoek of van een bepaalde persoon of bepaalde personen (telkens voor een periode van ten
hoogste vier weken) weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting.
In artikel 3, onder 6, van bijlage 3 bij de huisregels van de inrichting is vermeld: “Daarnaast is het mogelijk dat er gebruik wordt gemaakt van drugshonden. Bezoekers waarbij deze hond gaat zitten wordt de toegang tot de kliniek geweigerd.”

Vast staat dat de drugshond op 28 februari 2016 is aangeslagen op klagers bezoekster. Indien een drugshond aanslaat op een bezoeker kan dit betekenen dat die bezoeker ofwel drugs bij zich heeft, ofwel met drugs in aanraking is geweest, ofwel drugs
heeft
gebruikt. Met de inrichting is de beroepscommissie van oordeel dat een bezoeker die drugs meeneemt de inrichting in of die drugs heeft gebruikt vlak voorafgaand aan het bezoek een risico vormt voor de orde en veiligheid in de inrichting. Met klager is
de beroepscommissie van oordeel dat een bezoeker die buiten de inrichting, zeker als dit onbewust is gebeurd, met drugs in aanraking is geweest niet zonder meer een risico vormt voor de orde en veiligheid in de inrichting. De inrichting heeft echter
geen middelen – fouilleren is, zoals de inrichting terecht heeft aangevoerd, niet een dergelijk middel – tot haar beschikking om de bezoeker die (onbewust) buiten met drugs in aanraking is geweest te kunnen onderscheiden van de bezoeker die drugs bij
zich heeft of drugs heeft gebruikt. Om deze reden is de beroepscommissie van oordeel dat de inrichting elke bezoeker op wie een drugshond is aangeslagen kan aanmerken als een potentieel risico voor de orde en veiligheid in de inrichting.

De beroepscommissie is voorts van oordeel, mede in aanmerking genomen het grote belang van de inrichting bij het weren van drugs uit de inrichting, dat de inrichting een bezoeker, bij wie de drugshond is gaan zitten en die daarom kan worden aangemerkt
als een potentieel risico voor de orde en veiligheid in de inrichting, in beginsel de toegang tot de inrichting kan weigeren zonder nader onderzoek te doen naar de bezoeker of de situatie en zonder een op de specifieke situatie toegespitste
belangenafweging te maken. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin de inrichting naar het oordeel van de beroepscommissie wel gehouden is nader onderzoek te verrichten en/of een afweging te maken tussen het belang van de inrichting om de
bezoeker te weren en het belang van de verpleegde om de bezoeker te kunnen ontvangen. De beroepscommissie denkt daarbij bijvoorbeeld aan omstandigheden waarin de bezoeker een niet op voorhand volkomen onaannemelijke verklaring geeft voor het aanslaan
van de drugshond of een verzoek doet dat niet van iedere grond ontbloot is. De inrichting dient van geval tot geval te bezien of sprake is van een dergelijke omstandigheid en, als dat het geval is, welke nadere onderzoekshandelingen dan moeten worden
verricht.

In de onderhavige situatie had klagers bezoekster kennelijk reden te veronderstellen dat de drugshond is aangeslagen op haar jas en heeft zij de inrichting verzocht haar jas te mogen uittrekken en vervolgens zonder jas nogmaals langs de drugshond te
mogen lopen. De inrichting heeft geen gehoor gegeven aan dit verzoek van klagers bezoekster. De beroepscommissie ziet niet in waarom de inrichting dit verzoek niet heeft kunnen inwilligen. Immers, het verzoek zag op het uitvoeren van een eenvoudige en
weinig arbeidsintensieve nadere onderzoekshandeling. Hierbij komt dat niet ondenkbaar is dat de drugshond niet op de bezoekster zou zijn aangeslagen nadat zij zich van haar jas zou hebben ontdaan, hetgeen zou betekenen dat de bezoekster geen drugs in
haar kleding (met uitzondering van de jas) of lichaam had verstopt en ook niet kortgeleden drugs had gebruikt. Gezien het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de inrichting in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren aan het verzoek van
klagers bezoekster te voldoen. Gezien het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing om klagers bezoekster, zonder nader onderzoek, de toegang tot de inrichting te ontzeggen niet als redelijk en billijk kan worden aangemerkt.

De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden ziet de
beroepscommissie aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij bepaalt de hoogte daarvan op € 10,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming van € 10,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, drs. C.W. van der Meer en mr. R. van de Water, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 27 januari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven