Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 17/0415/GB, 17 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:17-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 17/415/GB

Betreft: [klager] datum: 17 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C. Maat, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 februari 2017 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de oproep zich op 15 maart 2017 te melden in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan ongegrond verklaard.

2. De feiten
Op 24 januari 2017 is klager opgeroepen zich op 15 maart 2017 te melden in het Justitieel Complex Zaanstad voor het ondergaan van 540 dagen gevangenisstraf. Op 30 januari 2017 heeft klager hiertegen een bezwaarschrift ingediend dat op 1 februari 2017
ongegrond is verklaard.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Er is sprake van een uitzonderingsituatie als bedoeld in de Aanwijzing Executie OM. Het betreft een oude zaak die dateert van 2013. Klager heeft het vonnis opgelegd door de rechtbank geheel uitgezeten. Het Openbaar Ministerie heeft beroep ingesteld en
de procedure heeft lang geduurd. Het gaat nu enkel om de tenuitvoerlegging van het restant van een half jaar dat door het gerechtshof is opgelegd. In de jaren daarna heeft klager niet stilgezeten: hij is getrouwd, heeft samen met zijn vrouw een huis
gekocht, is niet gerecidiveerd, heeft zijn vrachtwagenrijbewijs gehaald en zijn partner is werkzaam als makelaar. Klager heeft zijn leven goed op de rit. Hij is meer dan bereid om het restant uit te zitten, maar vraagt enkel om uitstel. Klager wordt
zeer binnenkort voor de eerste keer vader. De uitgerekende datum valt op 20 mei 2017. Hiervoor wordt verwezen naar de zwangerschapsverklaring. Klager wenst de geboorte van zijn eerste kind bij te wonen en een band met zijn kind te ontwikkelen. Klager
doet een beroep op artikel 8 van het EVRM. Daarnaast is er niemand die zijn vrouw tijdens de bevalling kan bijstaan en haar naar het ziekenhuis kan begeleiden. De zorg voor zijn vrouw na de bevalling is onmisbaar. Er is geen sprake van een groot
netwerk
of vangnet dat een dergelijk groot gat kan opvangen. De kraamzorg kan dit gat niet opvangen en is dan ook volstrekt onvoldoende. Klagers vrouw zal na de bevalling weer fulltime werken en kinderopvang is financieel niet haalbaar. Dit verandert zodra
klager een baan heeft gevonden. Klager verzoekt de tenuitvoerlegging van het strafrestant uit te stellen tot na de geboorte van zijn eerste kind. Tevens verzoekt klager het strafrestant – na uitstel – ten uitvoer te leggen in de vorm van een enkelband,
dan wel een “(half) open kamp”, waarbij wordt opgemerkt dat klager het laatste half jaar ook in een half open kamp zou hebben doorgebracht als hij zijn detentie in een keer had uitgezeten.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Inhoudelijk wordt verwezen naar de afwijzende beslissing. Daarnaast is aangevoerd dat klager sinds 8 mei 2015 bekend is met de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de
straf. Klager heeft ruimschoots de gelegenheid gehad om met zijn partner in te spelen op de consequenties van de aanstaande detentie en om eventueel voorzieningen te treffen met inzet van familieleden en derden. Voor de verzorging van de partner na de
bevalling kan eventueel een beroep gedaan worden op de thuiszorg en/of kraamzorg. Bovendien kan klager om strafonderbreking vragen zodra hij zich heeft gemeld bij de inrichting. Voorts wordt opgemerkt dat financiële problemen niet onder het geldende
beleid vallen voor het verlenen van uitstel. De selectiefunctionaris adviseert klager om eerst zijn straf te ondergaan, zodat hij na de detentie voldoende tijd heeft om op zoek te gaan naar een baan en zo zijn financiën op orde kan brengen.

4. De beoordeling
4.1. Het Justitieel Complex Zaanstad is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Klager, die onherroepelijk is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van beperkte gemeenschap worden geplaatst.

4.3. Klager is reeds vanaf 8 mei 2015 bekend met de noodzaak tot tenuitvoerlegging van het strafrestant. Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende aannemelijk geworden dat – hoe begrijpelijk die wens ook is – een noodzaak bestaat voor
klager om tot na de bevalling bij zijn vrouw te zijn. Hiertoe overweegt de beroepscommissie dat klager er rekening mee had kunnen houden dat de opgelegde vrijheidsstraf op enig moment ten uitvoer zou worden gelegd, dat klager voldoende gelegenheid
heeft
(gehad) om te anticiperen op de aankomende detentie en dat hij voldoende de tijd heeft om zichzelf en zijn vrouw voor te bereiden op zijn detentie. Ook is niet met bijvoorbeeld medische gegevens onderbouwd dat klagers vrouw na de bevalling meer dan
gebruikelijk ondersteuning behoeft. Klager kan tijdens zijn detentie een verzoek doen op grond van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting om bij de bevalling van zijn eerste kind aanwezig te kunnen zijn. Klagers vrouw kan verder een beroep
doen op sociale voorzieningen. Er zijn derhalve geen uitzonderlijke omstandigheden aangevoerd en de beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de noodzaak van tenuitvoerlegging van de straf voorop staat. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke,
voorzitter, mr. A.T. Bol en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr.
S.S. Dwarka, secretaris, op 17 februari 2017

secretaris voorzitter

Naar boven