Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/4070/GV, 19 januari 2017, beroep
Uitspraakdatum:19-01-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/4070/GV

betreft: [klager] datum: 19 januari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. de Pree, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 5 december 2016 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. B.J. de Pree om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking bij beslissing van 5 december 2016 afgewezen. Bij beslissing van 28 december 2016 heeft de Staatssecretaris de beslissing van 5
december 2016 nader gemotiveerd.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager wil graag strafonderbreking in verband met zijn studie. Klager volgt een ‘BOL-opleiding’, niveau 2 Verkoper bij het ROCvA te Hilversum. Zoals blijkt uit het schrijven van
klagers docent / begeleider Productief Leren is met klager aan het begin van het schooljaar een plan opgesteld waarbij hij in januari 2017 de opleiding zal afronden, zodat hij in februari 2017 kan instromen bij zijn vervolgopleiding. Aangezien klager
op
dit moment examens moet afleggen en hij daarnaast stage loopt, is tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf onevenredig belastend voor hem. Als klager in februari 2017 volgens het studieplan met zijn vervolgopleiding zou kunnen starten, bestaat zeer
waarschijnlijk de mogelijkheid dat hij de gevangenisstraf kan uitzitten of dat hij – in het meest ideale geval – de straf kan ondergaan gedurende de zomervakantie.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de maximale duur van drie maanden in verband met zijn studie. Hoewel de Staatssecretaris van mening is
dat school van belang is voor klagers toekomst, is desondanks besloten het verzoek af te wijzen. Hierbij is meegewogen dat klager eerder een oproep heeft ontvangen om zich in april 2016 te melden voor het ondergaan van zijn detentie. Klager heeft
uitstel van zijn meldplicht verzocht en dit verzoek is toegewezen. De reden van het verzoek tot uitstel is niet duidelijk. Duidelijk is wel dat klager op enig moment als arrestant is opgepakt. De Staatssecretaris is van mening dat het belang van de
tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf dient te prevaleren boven klagers belang. Klager heeft onvoldoende aangetoond dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de
Regeling). De Staatssecretaris is van mening dat klagers invrijheidstelling kan worden afgewacht. Onderbreking van klagers detentie door middel van strafonderbreking zou betekenen dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf op een later moment
dient
plaats te vinden, omdat strafonderbreking de tenuitvoerlegging enkel schorst.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Groot Alphen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat er geen noodzaak bestaat voor strafonderbreking.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht te worden gehoord. De beroepscommissie wijst dit verzoek af nu dit verzoek niet nader is onderbouwd en zij zich aan de hand van de stukken voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.

Klager ondergaat de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 81 dagen wegens mensenhandel. De einddatum van klagers detentie is gesteld op 3 februari 2017.

Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking in verband met zijn studie. Uit de overgelegde e-mail van 12 december 2016 van klagers docent / begeleider Productief Leren volgt dat samen met klager een plan is uitgestippeld met als doel de huidige
opleiding
in januari 2017 af te ronden en te starten met een vervolgopleiding in februari 2017. Ook volgt uit de e-mail dat klager, indien hij niet aan de diplomeringsvoorwaarden voldoet, de kans heeft om gedurende de rest van het schooljaar zijn opleiding af te
ronden. Hoewel de beroepscommissie klagers wens begrijpt om in januari 2017 zijn opleiding af te ronden en daarna te starten met een vervolgopleiding, is dit onvoldoende voor verlening van strafonderbreking. Niet gebleken is dat klager zijn studie niet
kan hervatten na zijn detentie. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de Staatssecretaris dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 19 januari 2017

secretaris voorzitter

Naar boven