Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3401/TA, 2 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:02-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3401/TA

betreft: [klager] datum: 2 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 27 september 2016 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 januari 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord mr. F.P. Holthuis, kantoorgenoot van klagers raadsvrouw mr. S. Marjanovic, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...],
stafmedewerker juridische zaken.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van twee overhemden en een usb-stick (Me 2016-000011).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van € 50,= op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De inrichting is het niet eens met het oordeel van de beklagcommissie dat het aan de inrichting is om aannemelijk te maken dat klager de door hem genoemde goederen niet in zijn bezit heeft gehad. Patiënten zijn in beginsel zelf verantwoordelijk voor de
vermissing van goederen die zij onder zich houden. Dit is alleen anders als de vermissing aan het hoofd van de inrichting moet worden toegerekend. Daarvoor bestaat in het geval van klager geen aanleiding. De deur van klagers kamer is altijd op slot
geweest. Uit zorgvuldigheid en conform de praktijk hebben twee sociotherapeuten klagers kamer onderzocht op de door klager gevraagde goederen, waarna de kamerdeur op slot is gedraaid. Volgens de sociotherapie is het absoluut onmogelijk dat de deur van
klagers kamer niet is afgesloten. Klagers kamer is ook niet toegankelijk voor medepatiënten, omdat daarvoor een universele loper vereist is. Verder heeft klager onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij de desbetreffende kleding in zijn bezit had. Eerst
ter zitting van de beklagcommissie heeft klager de kleuren en merken van de twee door hem vermiste overhemden opgegeven, zodat pas na die zitting navraag kon worden gedaan. Uit navraag bij het hele team blijkt dat zij de door klager beschreven
overhemden niet herkenden.
Wel is bekend dat klager verscheidene usb-sticks in zijn bezit heeft gehad. Klager heeft echter niet gespecificeerd om welke stick het gaat zodat dit niet kan worden nagegaan. Als al sprake is van vermissing kan dit niet aan het hoofd van de inrichting
worden toegerekend.
De beklagcommissie heeft voorts overwogen dat er geen lijsten worden opgemaakt van goederen die patiënten in hun verblijf hebben. Ten tijde van het beroep verbleven 233 patiënten in de inrichting. Het is ondoenlijk om van alle patiënten een dergelijke
lijst op te stellen en steeds alle mutaties daarop bij te houden. Dit geldt te meer voor klager nu hij bekend is met veelvuldig handel drijven met medepatiënten, waardoor het niet overzichtelijk is te krijgen wat hij bezit en hoe hij daaraan is
gekomen.

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is het eens met de uitspraak van de beklagcommissie, maar begrijpt dat de inrichting zich daarmee in een lastig parket bevindt. Als de inrichting van elke patiënt een lijst van goederen zou moeten bijhouden is dat onwerkbaar. Maar het feit dat
klager was afgezonderd maakt wel dat de inrichting verantwoordelijk is voor het zodanig afsluiten van klagers kamer dat zijn goederen daar tijdens zijn afwezigheid kunnen blijven. De inrichting zegt dat het protocol is gevolgd, maar dat blijkt nergens
uit. Fouten kunnen gemaakt worden. Klager mist twee overhemden en een usb-stick. Onder die omstandigheden is de inrichting verantwoordelijk voor de vermissing van die goederen van klager. Uit de stukken blijkt niet dat het bestaan van de door klager
vermiste overhemden en de usb-stick wordt betwist. Het bevreemdt klager dat de inrichting eerst in beroep aanvoert dat het personeel zich niet kan herinneren dat klager over deze goederen beschikte.

3. De beoordeling
Ingevolge paragraaf 4.1.1. van de huisregels van de inrichting bewaart een patiënt spullen waarvoor hij toestemming heeft gekregen voor eigen risico. De inrichting en personeelsleden zijn niet aansprakelijk als persoonlijke eigendommen van een patiënt
kwijtraken of beschadigd raken. Alleen als sprake is van grove schuld of nalatigheid van de medewerkers(s) is het mogelijk een tegemoetkoming in de schade te krijgen.

Vast staat dat klager in een periode, waarin hij onder meer vanwege een afzonderingsmaatregel tijdelijk niet op zijn kamer verbleef, heeft verzocht om twee overhemden en een usb-stick die zich op zijn kamer zouden bevinden en dat personeelsleden de
goederen niet in zijn kamer hebben kunnen vinden. Aan de orde is de vraag of het uitgangspunt dat een verpleegde (en niet het hoofd van de inrichting) verantwoordelijk is voor zijn spullen uitzondering verdient indien de verpleegde zich in afzondering
bevindt en de aanwezigheid van zijn spullen op zijn verblijf dus niet kan controleren. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat niet het geval. Dat zou anders zijn indien van moedwil of nalatigheid van de kant van het personeel sprake is.
Volgens
opgave van de inrichting kunnen, ook indien het personeel de deur van klagers verblijf niet op slot zou hebben gedraaid, medepatiënten geen toegang hebben gehad tot klagers verblijfsruimte aangezien voor het openen daarvan een sleutel noodzakelijk is.
Dat de deur überhaupt niet door het personeel zou zijn dicht gedaan acht de beroepscommissie onwaarschijnlijk.

Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en mr. drs. J.P. Meesters, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 2 februari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven