Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3701/TA, 31 januari 2017, beroep
Uitspraakdatum:31-01-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 16/3701/TA

betreft: [klager] datum: 31 januari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 oktober 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 januari 2017, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn klagers raadsman mr. Wolters en, namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], staf jurist, gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord. Klager heeft afstand gedaan van horen bij een door hem ondertekende afstandsverklaring van 10 januari 2017 met de
mededeling dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij het beklag had ingetrokken.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de weigering van het toelaten van bezoek van de heer S. op de grond dat de drugshond bij S. was gaan zitten (Me 2016/000172).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Bezoek is een hoogtepunt voor verpleegden die geheel afhankelijk zijn van de inrichting. Dit is een reden om bij een voortdurende bezoekweigering zo snel mogelijk het gesprek aan te gaan dat is gericht op hervatting van het bezoek. Klager vermag daarom
niet in te zien waarom het gesprek met het maatschappelijk werk pas op 1 augustus 2016, twee weken na de bezoekweigering, heeft plaatsgevonden. Uit de stukken blijkt dat daarbij ook klagers gedrag kennelijk een rol heeft gespeeld. Ook dit vermag klager
niet in te zien. In het overgelegde ‘Integraal werkproces: inzet narcoticahonden’ staat niet vermeld dat eigen gedrag van belang is.
Verder vermag klager niet in te zien waarom niet met een minder ingrijpende maatregel, zoals bezoek onder toezicht, had kunnen worden volstaan. Het gaat immers om bezoek op een normale werkdag terwijl bij het nader onderzoek geen drugs zijn
aangetroffen. Eventuele risico’s zouden door het houden van toezicht uitgesloten kunnen worden. Tenslotte heeft de inrichting de bezoekbeperking pas op 5 augustus 2016 willen opheffen, terwijl het gesprek met de bezoeker al op 1 augustus 2016 had
plaatsgevonden. Het schorsingsverzoek is toegewezen op de grond dat dit eerder had gemoeten.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De bezoeker had zich voor bezoek gemeld op vrijdagmiddag om 18.15 uur. Op dat moment was geen maatschappelijk werker meer aanwezig, zodat toen geen afspraak meer kon worden gemaakt. Voorts duurt het altijd enige tijd voordat een afspraak voor een
gesprek kan worden gemaakt. Bezoek onder toezicht is geen optie vanwege het risico dat ook dan drugs uitgewisseld kunnen worden. De inzet van drugshonden is vastgelegd in het beleid. De bezoeker was ervan op de hoogte dat hem de toegang tot de
inrichting zou worden geweigerd als een drugshond bij hem zou gaan zitten. Met dit beleid wordt een signaal afgegeven dat drugs onwenselijk zijn in de inrichting. Volgens de behandelcoördinator is eerder daadwerkelijk sprake geweest van uitwisseling
van
drugs tussen klager en de bezoeker. De bezoekweigering had op 1 augustus 2016 opgeheven kunnen worden. Klager heeft geen nadeel ondervonden van de opheffing per 5 augustus 2016 omdat zijn eerstvolgende bezoek op laatstgenoemde datum stond gepland.

3. De beoordeling
Uit de na de zitting bij de beroepscommissie bekend geworden afstandsverklaring van klager komt naar voren dat klager afstand van horen heeft gedaan omdat hij in de veronderstelling was dat hij het beklag - de beroepscommissie leest dit als het beroep
-
had ingetrokken. Nu noch de beroepscommissie noch klagers raadsman noch de inrichting kennelijk op de hoogte was van deze veronderstelling van klager en klager niet heeft verklaard het beroep alsnog in te trekken, zal de beroepscommissie toch uitspraak
op het beroep doen.

Zoals de beroepscommissie in een beroepszaak van een andere klager heeft overwogen in RSJ, 11 januari 2016, 15/3101/TA, is de weigering van de toelating van een bezoeker bij wie een drugshond is gaan zitten - hetgeen duidt op aanwezigheid van of het
in
aanraking zijn geweest met drugs - niet onredelijk of onbillijk te achten.

Gelet op de stukken en het behandelde ter zitting staat vast dat de inrichting het vermoeden had dat klager drugs van zijn bezoek kreeg omdat hij voorafgaand aan het bezoek altijd onrustig was en na het bezoek direct wilde roken. Voorts staat vast dat
bij de toegangscontrole van klagers bezoeker op 15 juli 2016 een drugshond is gaan zitten, hetgeen duidt op aanwezigheid van of het in aanraking zijn geweest met drugs. Vast staat verder dat bij het vervolgens fouilleren van klagers bezoeker geen drugs
zijn aangetroffen.
De beslissing om klagers bezoeker die dag conform het in de inrichting geldende beleid - dat de bezoeker via een hem verstrekte folder kende of had kunnen kennen - de toegang tot de inrichting te weigeren, kan niet onredelijk of onbillijk worden
geacht.
Hierbij is de ervaring van de inrichting dat bij fouillering van bezoekers regelmatig ten onrechte geen, of niet alle, contrabande wordt gevonden, van belang. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat, zoals de inrichting heeft verklaard, het
laten doorgaan van bezoek onder toezicht als minder vergaande optie geen reële mogelijkheid was, omdat ook dan het risico op uitwisseling van drugs niet kan worden uitgesloten. De beroepscommissie acht een termijn van twee weken voor het regelen van
een
gesprek met de geweigerde bezoeker in het algemeen niet onredelijk, en ook niet in klagers geval, te meer nu het eerstvolgende bezoekmoment was gepland op 5 augustus 2016 en ook doorgang heeft gevonden omdat het gesprek goed was verlopen. De mededeling
in het verweerschrift van de inrichting dat bij de beslissing tot het weer hervatten van het bezoek door de desbetreffende bezoeker ook meespeelde dat klager positief gedrag vertoonde bevreemdt in dit verband niet, omdat het gedrag van een verpleegde,
en dus ook van klager, altijd relevant is bij inrichtingsbeslissingen die hem betreffen.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en mr. drs. J.P. Meesters, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 31 januari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven