Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3575/TB, 31 januari 2017, beroep
Uitspraakdatum:31-01-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3575/TB

betreft: [klager] datum: 31 januari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Weldam, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 14 oktober 2016 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 januari 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J. Weldam, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Wegens verhindering van een van de leden van de beroepscommissie leest en beslist met instemming van partijen een ander lid, mevrouw C.A.M. Schaap-Meulemeester mee op grond van de stukken.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager ter observatie te plaatsen in FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna de Pompestichting).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Hij is op 24 april 2006 geplaatst in FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen. Op 3 juli 2008 is klager overgeplaatst naar
FPC De Rooyse Wissel te Venray. Bij brief van 20 november 2012 heeft klager verzocht om overplaatsing naar een andere kliniek. De Staatssecretaris heeft dit verzoek bij brief van 8 januari 2013 afgewezen. De beroepscommissie heeft bij RSJ 14 mei 2013,
13/176/TB het daartegen gerichte beroep van klager gegrond verklaard en de Staatssecretaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Op 18 juni 2013 heeft de Staatssecretaris beslist klager te plaatsen in FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht (hierna
Van der Hoeven Kliniek). Klager is op 26 juni 2013 naar die inrichting overgeplaatst.
Op 13 oktober 2016 heeft de Van der Hoeven Kliniek verzocht om een observatieplaatsing van klager. De Staatssecretaris heeft op 14 oktober 2016 beslist klager ter observatie te plaatsen in de Pompestichting, alwaar klager op 17 oktober 2016 is
opgenomen. Op 13 december 2016 heeft de Van der Hoeven Kliniek de Staatssecretaris verzocht klager over te plaatsen naar een kliniek in de omgeving van Amsterdam. Op 21 december 2016 heeft de Staatssecretaris beslist klager te plaatsen in FPC
Oostvaarderskliniek te Almere (hierna Oostvaarderskliniek), welke plaatsing is gerealiseerd.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Anders dan in de bestreden beslissing staat vermeld is klager niet gehoord over de observatieplaatsing. Hem is slechts door de directeur meegedeeld dat hij op 17 oktober 2016 zou worden overgeplaatst. Op dat moment lag klager op de grond met bovenop
hem
leden van de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid (LBB) met behulp van wie hij zou worden gesepareerd. Klager heeft de directeur sarcastisch ‘bedankt’ voor het horen. Klager heeft wel degelijk bezwaren tegen de observatieplaatsing, maar daar is hem
niet naar gevraagd. De bestreden beslissing is daarom onvoldoende gemotiveerd en is tevens onredelijk en onbillijk. Er is geen aanleiding geweest voor de observatie-plaatsing. Tijdens de zorgconferentie van 22 augustus 2016 was afgesproken dat klager
een termijn van zes maanden zou krijgen om te laten zien dat hij meewerkt aan de behandeling en er perspectief is voor een langer verblijf in de Van der Hoeven Kliniek. Klager heeft zich daarvoor ingezet, maar heeft geen eerlijke kans gehad. In plaats
van klager te waarderen en te steunen, heeft de inrichting ingezet op geforceerde gespreks- en contactmomenten en laten weten voor een longstayplaatsing te gaan. Volgens de inrichting was klager niet goed meer te peilen en zou dit zijn houding dreigend
maken; van (be)dreiging is echter nooit sprake geweest. Volgens klager is sprake van een opzetje, daar de afspraak voor de intake bij de Pompestichting al eerder zou zijn gemaakt. Klagers raadsman overlegt een aan hem gerichte brief van het hoofd
behandeling van 27 september 2016, waarin staat dat is besloten dat er onvoldoende grond is en draagkracht wordt gezien om de behandeling voort te zetten. Bovendien is klagers overplaatsing al gemeld in het middagbulletin van de Van der Hoeven Kliniek
van 30 september 2016 met de opmerking dat klager in dit verband door de staf gevolgd moest worden. De kliniek is met het verhaal van de dreigende en niet te peilen houding gekomen om een grondslag te creëren teneinde klager te kunnen afzonderen,
separeren en overplaatsen op 17 oktober 2016. De aaneenschakeling van gebeurtenissen vertoont opvallend veel gelijkenis met een andere zaak: RSJ 27 juli 2015, 15/1190/TB.
Men had open kaart met klager moeten spelen dat men niet verder wilde op de manier die op de zorgconferentie was afgesproken. Observatie had in de kliniek zelf kunnen plaatsvinden en als men dat niet wilde had men de overplaatsing met klager moeten
bespreken. Het is niet raar dat de observatieplaatsing mislukt is, gelet op de wijze waarop dat is gegaan. Daarbij komt dat de kliniek meer tijd aan behandeling van klager had moeten besteden en behandeling te snel heeft opgegeven. Klager is een
lastige
patiënt, maar daar is de kliniek voor en daar is het personeel voor opgeleid. Er was wel enige vooruitgang bij klager, zij het minimaal. Klager is veel te jong om de longstay in te gaan. Klager heeft geen besef dat hij moet veranderen. Men is steeds
verrast dat klager anders handelt dan men wenst, maar klager heeft vanuit zijn cultuur gewoon andere normen en waarden. Op Curaçao is sprake van een machocultuur die mannen zoals klager een bepaalde status geeft.

Klager heeft daaraan het volgende toegevoegd.
Klagers bezwaar is gericht tegen de observatieplaatsing in de Pompestichting. Klager heeft gevraagd om overplaatsing naar de Oostvaarderskliniek met het oog op het kunnen ontvangen van zijn bezoek. Klager wilde daar niet heen voor behandeling, maar
slechts voor observatie. Klager wilde niet weg uit de Van der Hoeven Kliniek en was ervan overtuigd dat men hem in de afgesproken zes maanden wilde behandelen. Het ging ook goed in die kliniek gedurende de bewuste zes maanden, maar er ontstond een
probleem tussen klager en het hoofd behandeling vanwege het feit dat klager en een medepatiënte, die kort na hem ook is overgeplaatst, hun relatie wilden voortzetten. Het hoofd behandeling heeft klager steeds geprovoceerd. Na een aantal dagen is klager
het hoofd behandeling gaan negeren maar hij is nooit agressief geweest, ook niet verbaal. Klager heeft vrijwillig op zijn kamer verbleven. Hij is op een gegeven moment door het LBB uit zijn kamer getrokken. Het hoofd behandeling wilde hem die ochtend
spreken, maar klager wilde wachten op het gesprek met zijn raadsman dat op 18 oktober 2016 zou plaatsvinden. Alles wordt bij klager gelegd, maar klager heeft nergens op gereageerd. Medicatie wilde klager alleen gebruiken in verband met de hem gegeven
termijn van zes maanden.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Aan de hoorplicht is voldaan blijkens het zich bij de stukken bevindende hoorformulier.
De bestreden beslissing is op goede gronden genomen op verzoek van de Van der Hoeven Kliniek vanwege herhaalde stagnatie in de behandeling. Klager heeft sinds 2006 in drie verschillende klinieken verbleven. In de eerste twee klinieken was regelmatig
sprake van onrust, onveiligheid en conflicten. In 2013 is een derde behandelpoging gestart, in de Van der Hoeven Kliniek . Daar stelde klager regelmatig regelgeving en beleid ter discussie en uitte hij regelmatig dreigementen als zaken niet naar zijn
zin verliepen. Klager weigerde mee te werken aan (gedrags)verandering en behandeling van zijn problematiek. Hij liet weer ontwrichtend gedrag zien en probeerde het behandelteam onderling tegen elkaar uit te spelen. Hij bleef daarnaast met grote
regelmaat positief scoren op gebruik van cannabis. Zijn naam is genoemd in verband met drugshandel. Klager toonde zich coöperatief op bepaalde onderdelen maar steeds alleen op zijn voorwaarden. Hij kon zich enige tijd aan bepaalde regels houden, maar
viel na een korte periode toch weer terug in zijn oude gedrag. In februari 2016 heeft het ministerie een aanvraag voor begeleid verlof afgewezen. Er is een zorgconferentie gehouden waarin is onderzocht of voortzetting van de behandeling in de Van der
Hoeven Kliniek haalbaar en wenselijk is. Geconstateerd werd dat er onvoldoende grond en draagkracht is om enige gedragsverandering teweeg te brengen en dat van een nieuwe behandelpoging elders geen verbetering kon worden verwacht. Besloten is een
longstay-aanvraag in te dienen, waarna de spanningen bij klager zijn opgelopen. Het contact met het behandelteam verliep moeizaam. Waarschuwingen van klager voor een eventuele terugval in gewelddadig gedrag zijn meer serieus genomen dan voorheen en
klager verbleef voor de veiligheid in afzondering. Dit alles heeft geleid tot de observatieplaatsing in de Pompestichting teneinde een verdere escalatie en terugval in (fysieke) agressie naar het personeel te voorkomen; daarnaast was het doel van de
observatieplaatsing om verder onderzoek te doen naar het inzetten van medicatie en abstinentie van softdrugs; en tevens om te onderzoeken of nog behandelmogelijkheden buiten de longstay aanwezig zijn. In de stukken is geen enkel aanknopingspunt te
vinden voor de stelling dat geen sprake is geweest van een ‘dreigende en niet te peilen houding’ van klager.
De observatieplaatsing had geen succes. Klager is vervolgens met zijn instemming geplaatst in de Oostvaarderskliniek.

4. De beoordeling
In het dossier bevindt zich een hoorformulier van 14 oktober 2016, waarop staat vermeld dat klager die dag in de Van der Hoeven Kliniek door de algemeen coördinator Van M. is gehoord maar zich niet over de voorgenomen observatieplaatsing wil uitlaten
en daarover niet met het locatiemanagement wil praten. Nu uit dit hoorformulier blijkt dat een poging is ondernomen om klager te horen en hij daar zelf niet aan heeft willen meewerken, kan klager niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij niet is
gehoord over het voornemen hem ter observatie in de Pompestichting te plaatsen.

Bij de beslissing tot het plaatsen van een verpleegde ter observatie als bedoeld in artikel 13 Bvt dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Vast staat dat de Staatssecretaris de beslissing tot observatieplaatsing van klager heeft genomen op verzoek van de Van der Hoeven Kliniek van 13 oktober 2016. Uit de desbetreffende aanvraag komt onder meer het volgende naar voren.
Bij klager is sprake van een ernstige persoonlijkheidsstoornis (een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis met borderline en paranoïde trekken), ADHD, verslaving en een zeer hoge mate van psychopathie. Klager kent een lange geschiedenis
van geweldplegingen en bedreigingen. Klager is onvoldoende gewend verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag en legt de schuld veelal bij anderen. Klager laat in de kliniek eenzelfde beeld van ontwrichtend gedrag in de patiëntengroep zien als in de
twee behandelklinieken waar hij eerder heeft verbleven: hij splitst het behandelteam. Door strikt risicomanagement en individuele begeleiding is terugval in daadwerkelijk geweld, dat destijds in een andere kliniek heeft plaatsgevonden, in de kliniek
voorkomen. De samenwerking van klager met het behandelteam verloopt wisselend en komt met name in tijden van ervaren onrecht en onvrede onder druk te staan. Er is een patroon van vijandigheid in de vorm van dispositionele boosheid, achterdocht,
externaliseren en intimideren. Klager werkt onder zijn voorwaarden mee aan bepaalde onderdelen (arbeidstraining en psychotherapie), maar weigert mee te werken aan gedragsverandering en behandeling van zijn kernproblematiek. Er is sprake van een
onverminderd hoog recidiverisico.
Een aanvraag voor begeleid verlof is in februari 2016 door de Staatssecretaris afgewezen op grond van een groot aantal factoren waarvan de bewerkbaarheid door de kliniek weinig aannemelijk wordt geacht. Daarom is bezien in hoeverre op
gedragsverandering
gerichte behandeling in de kliniek nog mogelijk was. Uit diverse multidisciplinaire vergaderingen is naar voren gekomen dat wat betreft behandeling ook in de Van der Hoeven Kliniek weinig vooruitgang is geboekt en geen verandering daarin is te
verwachten. Daarom is een zorgconferentie gehouden. Daarin is geconcludeerd dat een nieuwe behandelpoging in of buiten de kliniek niets toevoegt en daarom een longstay-aanvraag zal worden ingediend. In de zes maanden na de zorgconferentie, de periode
van de longstay-aanvraag, had klager de tijd om te laten zien dat hij toch behandelbaar is. Na indiening van die aanvraag van 9 september 2016 liepen de spanningen bij klager geleidelijk meer op. Zijn eerdere weigering om voldoende openheid over zijn
netwerk te geven werd problematisch toen hij de relatie met een voormalige patiënte hervatte en deelname aan relatiegesprekken, die volgens het beleid van de inrichting gevoerd moeten worden, weigerde. Klager waarschuwde het behandelteam, waarmee het
contact moeizaam verliep, regelmatig voor eventuele terugval in gewelddadig gedrag. Klager heeft ernstige dreigementen naar diverse medewerkers geuit. Deze dreigementen werden meer serieus genomen dan voorheen omdat alle betrokkenen hierbij meer
spanningen ervaren. Klager is daarom in het belang van de veiligheid afgezonderd. Verzocht is klager ter observatie elders te plaatsen om verdere escalatie en/of een terugval in fysieke agressie naar het personeel te voorkomen en onderzoek te doen naar
zaken waarvoor in de kliniek geen ruimte was: de mogelijke positieve effecten van een meer structurele medicamenteuze behandeling en het effect van langdurige abstinentie van cannabisgebruik op klagers achterdocht. Tevens om te bezien of behandeling
elders kan worden vormgegeven.

In het licht van het vorenstaande kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de observatieplaatsing mede is ingegeven door de wens om tot besluitvorming over klagers verdere behandeltraject te komen. Klagers stelling dat de inrichting hem geen
eerlijke kans heeft gegeven om in de afgesproken periode van een half jaar te laten zien dat hij aan behandeling in de Van der Hoeven Kliniek kan meewerken vindt geen steun in de stukken. In het verslag van de zorgconferentie van 22 augustus 2016 staat
vermeld dat een longstay-aanvraag wordt ingediend en klager hangende de procedure, die doorgaans zes maanden in beslag neemt, kan laten zien wat hij kan. In de door klagers raadsman overgelegde brief van 27 september 2016 staat weliswaar vermeld dat is
besloten dat er onvoldoende grond en draagkracht wordt gezien om de behandeling voort te zetten, maar ook dat dit niet betekent dat het behandelplan van klager niet meer wordt uitgevoerd; dat in de komende maanden, waarin het onderzoek naar de longstay
plaatsvindt, het in het behandelplan beschreven traject wordt voortgezet als klager zich blijft inzetten en zich begeleidbaar blijft opstellen op de afdeling, en dat daarbij de mogelijkheid bestaat dat de LAP-commissie in klagers voordeel zal
beslissen.
Verder komt uit het verzoek van de kliniek tot observatieplaatsing van 13 oktober 2016 naar voren dat aan dit verzoek met name ten grondslag ligt dat klager verscheidene personeelsleden heeft bedreigd in verband met noodzakelijk geachte
relatiegesprekken vanwege de hervatting van zijn relatie met een voormalige patiënte, welke gesprekken geacht kunnen worden onderdeel uit te maken van de behandeling. In dit verband is van belang dat op pagina 11 van het verzoek van 13 oktober 2016 is
vermeld dat die relatie hem enige tijd danig uit zijn evenwicht heeft gebracht.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing om klager ter observatie te plaatsen in de Pompestichting, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 31 januari 2017.

secretaris voorzitter

Naar boven