Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3330/GA, 2 februari 2017, beroep
Uitspraakdatum:02-02-2017

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3330/GA

betreft: [klager] datum: 2 februari 2017

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.B. Kleerekooper, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 27 september 2016 van de beklagcommissie bij het detentiecentrum Rotterdam

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 november 2016, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) De Schie te Rotterdam, is klagers raadsman, mr. S.B. Kleerekooper, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij het detentiecentrum Rotterdam
gehoord. Klager kon wegens het niet kunnen tonen van een identiteitsbewijs niet worden toegelaten tot de p.i. De Schie en daarom niet aanwezig zijn op de zitting. Klager werd om die reden vertegenwoordigd door zijn raadsman.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de ernstige mishandeling van klager door p.i.w.-ers (DC 2016-8);
b. een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, in verband met klagers handelen naar aanleiding van een brandstichting (DC 2016-9);
c. het toepassen van geweld tijdens klagers plaatsing in de strafcel (DC 2016-12).

De beklagcommissie heeft het beklag wat betreft onderdeel a ongegrond en wat betreft onderdeel b en c gedeeltelijk gegrond en ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De door de directeur overgelegde stukken vertonen hiaten en er bestaat reden voor twijfel over de juistheid van het door de directeur ingenomen
standpunt. De beklagcommissie heeft zonder de beelden te bekijken en zonder plaatsopneming een beslissing genomen. Het onderzoek is onzorgvuldig geschied.
Het verwijt van de directeur is gebaseerd op het verslag van 25 mei 2016 van een personeelslid die verklaart over wat andere personeelsleden hebben waargenomen. Klager ontkent de brandstichting. Ter zitting heeft de raadsman het verslag van een andere
gedetineerde overgelegd waarin met exact dezelfde bewoordingen over het voorval wordt bericht. Het verslag over klager is dus een overdruk van het verslag van de betreffende medegedetineerde. Klager meent dat onderzoek moet worden gedaan of anders
klager het voordeel van de twijfel moet krijgen. Subsidiair meent klager dat de straf disproportioneel is.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Bij de brandstichting waren vier personen betrokken. De directeur kent de persoon van wie ter zitting door de raadsman van klager een verslag is
overgelegd. De directeur stelt na lezing van het overgelegde verslag vast dat de tekst hetzelfde is en kan hiervoor geen verklaring geven. De directeur blijft bij het voor de beklagcommissie ingenomen standpunt. Wat betreft de disciplinaire straf is
geen sprake van het verlenen van terugwerkende kracht.

3. De beoordeling
a. en c.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Door klager is niet aannemelijk gemaakt noch is anderszins uit de stukken gebleken dat klager tijdens
zijn
overbrenging naar de strafcel door het personeel ernstig is mishandeld. Blijkens het verweerschrift van de directeur van 15 juni 2016 is klager na zijn strafcelplaatsing zo spoedig mogelijk door de medische dienst gezien. De medische dienst heeft geen
zichtbaar letsel geconstateerd. Uit het verslag van 25 mei 2016 van de overbrenging van klager naar de strafcel en het hierbij toegepaste geweld blijkt dat klager weigerde mee te werken aan de procedure. Hij is daarop onder controle gebracht en geboeid
getransporteerd naar de strafcel. In de strafcel verzette klager zich andermaal en is hij wederom onder controle gebracht en geholpen met de omkleedprocedure. Hieruit kan niet worden vastgesteld dat het personeel ontoelaatbaar heeft gehandeld. De
aanleiding voor de strafcelplaatsing vormt – zoals hierna onder b. verder wordt toegelicht – de brand en de evacuatie die daar op volgde.

b.
De beroepscommissie stelt voorop dat de brand op 25 mei 2016 in een cel en de daarop volgende evacuatie van de afdeling een ingrijpende gebeurtenis voor zowel het personeel als de gedetineerden moet zijn geweest. Klager werd in verband met de ontstane
rookontwikkeling op de afdeling door de brandweer en met ademlucht van zijn cel gehaald.

Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd wegens het niet opvolgen van opdrachten van het personeel en het belemmeren van de hulpverlening. De directeur verwijt klager de ontruiming te hebben gestagneerd. Klager begon te schreeuwen en het
personeel
beet te pakken. De beroepscommissie merkt op dat in de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf enkel wordt verwezen naar klagers gedrag direct na zijn evacuatie door de brandweer en niet naar het vermeende dreigen met brandstichting door
klager en een medegedetineerde met brandstichting via de intercom vanuit een andere cel.

De directeur legt aan zijn beslissing het verslag van 25 mei 2016 van de dienstdoende wachtcommandant ten grondslag. Ter zitting van de beroepscommissie is door klagers raadsman een verslag overgelegd van een andere gedetineerde. Dit verslag heeft
dezelfde opmaak en inhoud als het verslag over klager. De directeur kon geen verklaring geven voor de aanwezigheid van beide verslagen.
Nu de gebruikte bewoordingen identiek zijn, kan niet worden vastgesteld welke gedragingen klager precies worden tegengeworpen. De directeur heeft zijn beslissing gebaseerd op de verslaglegging. Hij heeft, na klager te hebben gehoord, een gemotiveerde
beslissing genomen en niet is in die beslissing vermeld dat klager de hem verweten gedragingen ontkent. Wat uit de verslagen kan worden opgemaakt is dat klager in ieder geval betrokken was bij de ongeregeldheden ten tijde van de ontruiming naar
aanleiding van de brandstichting.

Echter: uit de stukken blijkt niet dat het verslag, voor zover het klager betreft, hem is aangezegd. Aanzegging is een wezenlijk element van de strafprocedure, aangezien de gedetineerde zich moet kunnen voorbereiden op zijn verdediging ten overstaan
van
de directeur. Schending van dit vormvoorschrift moet leiden tot gegrondverklaring van de klacht.

De beroepscommissie zal dan ook het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de beklagrechter op dit onderdeel vernietigen. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en stelt deze vast op €
33,=

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft de onderdelen a en c van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep wat betreft onderdeel b van het beklag gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 33,= .

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. A.T. Bol, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris,
op 2 februari 2017

secretaris voorzitter

Naar boven