Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1660/GV (tussenbeslissing II), 19 december 2016, beroep
Uitspraakdatum:19-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1660/GV (tussenbeslissing II)

betreft: [klager] datum: 19 december 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.J. Lindhout, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 4 mei 2016 genomen beslissing van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de staatssecretaris), waarbij klagers verzoek om incidenteel verlof is afgewezen, alsmede van de onderliggende stukken.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. Feiten en verloop van de procedure
Klager is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 februari 1994 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, wegens doodslag, tweemaal poging tot doodslag, diefstal door middel van braak en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven
gericht. Klager verblijft in verband hiermee sinds 1 december 1992 in detentie. Op 31 juli 2012 heeft klager een (eerste) gratieverzoek ingediend. Het gerechtshof Amsterdam heeft daarover nog geen advies uitgebracht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 augustus 2016, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, heeft de behandeling van het beroep plaatsgehad. Hierbij is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M. Seebregts. Tevens zijn gehoord
namens de staatssecretaris mevrouw mr. M.F.H. Hirsch Ballin, landsadvocaat, [...], selectiefunctionaris, en [...], juridisch adviseur van de DJI.

De beroepscommissie heeft op 31 augustus 2016 een tussenbeslissing genomen. In de tussenbeslissing heeft zij overwogen dat klager niet in aanmerking komt voor algemeen verlof, maar dat incidenteel verlof wel mogelijk is, mits dit in het kader van de
resocialisatie noodzakelijk wordt geacht. Zij heeft verder overwogen dat zij zich onvoldoende geïnformeerd acht om een beslissing over incidenteel verlof te nemen en dat zij eerst wenst kennis te nemen van het resocialisatieplan, met daarin door de
staatssecretaris voorziene (on)mogelijkheden voor verlof, en een kopie van het advies van het Openbaar Ministerie in de gratieprocedure, met daarin een slachtoffer-nabestaandenonderzoek. Zij heeft de behandeling van het beroep aangehouden en de
staatssecretaris opgedragen haar een kopie van het resocialisatieplan en een kopie van het advies van het Openbaar Ministerie in de gratieprocedure toe te sturen. Zij heeft de staatssecretaris en klagers raadsman opgedragen haar schriftelijk te
informeren over de feitelijke voortgang van de in het resocialisatieplan opgenomen resocialisatieactiviteiten.

Op 7 en 16 november 2016 is namens de staatssecretaris een schriftelijke reactie ingediend. Daarbij zijn onder andere een kopie van het resocialisatieplan, een kopie van een activiteitenlijst, met daarin de voortgang van de in die lijst genoemde
resocialisatieactiviteiten, een kopie van het advies van het Openbaar Ministerie in de gratieprocedure en een kopie van een brief van de staatssecretaris van 15 november 2016 over de (on)mogelijkheden voor verlof gevoegd.
Op 8 november 2016 heeft klagers raadsvrouw schriftelijke informatie over de voortgang van de in de activiteitenlijst genoemde resocialisatieactiviteiten verstrekt.
Een afschrift van voormelde stukken is aan partijen verzonden.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 november 2016, gehouden in de locatie De Schie, heeft een voortzetting van de behandeling van het beroep plaatsgehad. Hierbij is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.J. Lindhout. Tevens zijn
namens de staatssecretaris mevrouw mr. M.F.H. Hirsch Ballin, landsadvocaat[...], selectiefunctionaris, en [...], juridisch adviseur van de DJI, gehoord. Als toehoorders waren aanwezig [...], hoofd afdeling Detentie & Re-integratie van de locatie De Schie,
[...], casemanager van klager, en [...], stagiaire bij Seebregts en Saey Advocaten.

In het advies van het Openbaar Ministerie in de gratieprocedure van klager bevindt zich geen slachtoffer-nabestaandenonderzoek. Evenmin is in de andere aan de beroepscommissie toegestuurde stukken slachtoffer- en nabestaandeninformatie opgenomen.
Namens
de staatssecretaris is ter zitting van 22 november 2016 desgevraagd toegezegd dat hij op korte termijn Slachtofferhulp Nederland de opdracht zal geven een slachtoffer-nabestaandenonderzoek uit te voeren.

Aan de in de activiteitenlijst opgenomen resocialisatieactiviteiten is (voor een deel) uitvoering gegeven. Klager heeft deelgenomen aan de cursus Werk & Inkomen, werkt op twee dagen in de week twee uur in de bibliotheek, maakt een uur per week gebruik
van een computer, heeft een beroepskeuzetest gemaakt en is aangemeld voor het ‘Buddy-project’. Klager is aangemeld voor een behandeltraject bij het DOK, dat tussentijdse rapportages zal opmaken. De reclassering zal een ‘Binnen Beginnen-rapport’
opstellen dat naar verwachting begin 2017 gereed zal zijn.

2. De standpunten
2.1. Door en namens klager is het beroep als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht.
Klager zou tijdens verlof graag een keer een pinpas gebruiken, boodschappen doen en gebruik maken van het openbaar vervoer. Het is voor zijn resocialisatie noodzakelijk dat hij leert zich staande te houden in de maatschappij en leert omgaan met alle
prikkels buiten. Voorts wil hij zijn gezin buiten detentie leren kennen.

De voortgang van het resocialisatietraject verloopt over het algemeen traag en moeizaam.
Klager krijgt veelal te horen dat zijn voorstellen niet uitvoerbaar zijn of dat hij meer geduld moet betrachten in afwachting van een reactie. Het belang van een daadwerkelijke voortgang van het resocialisatietraject lijkt niet voorop te staan. Het is
niet mogelijk klager fysiek in aanraking te laten komen met een mobiele telefoon om te leren daarmee om te gaan en klager heeft slechts beperkt internettoegang. Klager heeft verschillende voorstellen voor arbeid gedaan die de directeur heeft afgewezen
vanuit veiligheidsoverwegingen of omdat de werkzaamheden niet zinvol zouden zijn. Inmiddels werkt klager wel een beperkt aantal uren per week in de bibliotheek.

De GZ-psycholoog van het DOK heeft te kennen gegeven dat klagers gehele behandeltraject minstens een jaar in beslag zal nemen. Het intakegesprek heeft pas op 18 november 2016 plaatsgevonden door fouten buiten klagers schuld en niet op 21 september
2016,
zoals de staatssecretaris stelt. Tijdens het intakegesprek kwam de vraag aan de orde of klager er mee kon instemmen dat alle DOK-rapportages ook aan de opdrachtgever worden verstrekt. Klager heeft daarop in verband met de door hem gewenste
vertrouwelijkheid voorshands een voorbehoud gemaakt. Hij wil per (deel)rapportage kunnen beslissen of en zo ja welke delen van de rapportages aan de staatssecretaris (en later het PBC) ter kennis zullen worden gebracht. Naar aanleiding daarvan heeft
het
DOK te kennen gegeven dit eerst te moeten (laten) bestuderen, voordat wellicht met het behandeltraject kan worden begonnen. Het DOK verwacht niet dat het behandeltraject nog dit jaar zal worden opgestart. Klager was aanvankelijk meegedeeld dat de
reclassering niets voor hem kon betekenen, omdat hij al was aangemeld bij het DOK.

Het advies van het NIFP van 31 december 2015 is helder. Uit het advies blijkt niet dat eerst gedragsinterventies moeten worden afgewacht, voordat kan worden beslist of klager verlof kan worden verleend. Bij klager is sprake van een matig/laag
recidiverisico. Niet blijkt dat de psychische toestand van klager in de weg staat aan verlofverlening.
Klager heeft weinig tijd om te resocialiseren; de herbeoordeling dient al over 1,5 jaar plaats te vinden.

2.2 Namens de staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht. De landsadvocaat heeft - daarover bevraagd door de beroepscommissie - ter zitting gezegd dat zij in deze zaak het
(overkoepelende)
begrip resocialisatie hanteert dat tevens de re-integratie en rehabilitatie omvat.

Uitgangspunt van het resocialisatieplan is dat klager wordt geleerd steeds meer initiatieven en verantwoordelijkheden te nemen door middel van kleine stappen onder steeds minder begeleiding. Vanuit dit perspectief worden de verschillende in de
activiteitenlijst opgenomen activiteiten aangeboden. In dit stadium van de resocialisatie ligt daarbij de focus op de behandeling van het DOK in het kader van de door het PBC voor de resocialisatie van klager noodzakelijk geachte gedragsinterventies.
Een intakegesprek bij het DOK heeft op 21 september 2016 plaatsgevonden. De behandeling bij het DOK is nog niet gestart, nu klager nog geen toestemming heeft gegeven de rapportages over het verloop van de behandeling te verstrekken aan de
staatssecretaris.

Voordat kan worden beoordeeld of klager verlof kan worden verleend, dienen de resultaten van de gedragsinterventies door het DOK te worden afgewacht. Die resultaten zullen worden voorgelegd aan de onderzoekers van het PBC met het oog op de advisering
over de (on)mogelijkheden voor verlofverlening. Het advies van het PBC zal, met het verloop van het resocialisatietraject, vervolgens worden betrokken bij de beoordeling of klager verlof kan worden verleend. Mocht het behandeltraject bij het DOK
inderdaad een jaar in beslag nemen en dit traject niet kunnen worden versneld, dan zal aan de hand van tussentijdse rapportages worden bezien of het verlof op een verantwoorde en zorgvuldige wijze kan worden verleend, voordat het gehele behandeltraject
is afgerond.

Uit het advies van het NIFP blijkt dat er veel onzekerheid over de psychische toestand van klager en het recidiverisico is. Er is op dit moment onvoldoende informatie beschikbaar om te kunnen beoordelen of klager op verantwoorde wijze met verlof kan
gaan. Daarom is thans verlof, al dan niet in begeleide vorm, niet verantwoord. De vraag is echter niet of, maar wanneer aan klager incidenteel verlof kan worden verleend.

3. De beoordeling
In artikel 2, tweede lid, van de Pbw is bepaald dat bij het verlenen van vrijheden aan gedetineerden (mede) rekening wordt gehouden met de veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden. Op grond van artikel 4, onder g,
van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting wordt het verlof geweigerd in geval van risico van ongewenste confrontatie met slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij het door de gedetineerde gepleegde misdrijf.

De beroepscommissie constateert dat nog niet is aangevangen met de door het PBC voor de resocialisatie van klager noodzakelijk geachte gedragsinterventies. Nu de beroepscommissie niet over een slachtoffer-nabestaandenonderzoek beschikt en thans
onvoldoende duidelijkheid over het verloop van klagers resocialisatietraject bestaat, acht zij zich ook thans onvoldoende geïnformeerd om een beslissing over incidenteel verlof te nemen. Namens de staatssecretaris is ter zitting van de beroepscommissie
desgevraagd toegezegd dat hij op korte termijn Slachtofferhulp Nederland zal opdragen voormeld slachtoffer-nabestaandenonderzoek uit te voeren. De beroepscommissie zal de behandeling van het beroep daarom aanhouden. Zij zal partijen uitnodigen voor een
voortzetting van de mondelinge behandeling ter zitting van de beroepscommissie op 28 maart 2017 om 13.30 uur op een nog nader te bepalen plaats.

De beroepscommissie draagt de staatssecretaris op haar uiterlijk twee weken voor genoemde mondelinge behandeling een kopie van het slachtoffer-nabestaandenonderzoek, een kopie van de dan eventueel beschikbare tussentijdse rapportage(s) over de op
gedragsinterventies gerichte behandeling van klager en alle overige relevante stukken, waaronder het dan eventueel beschikbare ‘Binnen Beginnen-rapport’ opgemaakt door de reclassering, toe te sturen.
De beroepscommissie draagt klagers raadsvrouw op haar schriftelijk te informeren over klagers visie op verlof in het kader van een (zeer) gefaseerd verlofplan.

4. De uitspraak
De beroepscommissie houdt het beroep aan.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, mr. C.M. van der Bas en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Boerhof, secretaris, op 19 december 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven