Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2046/GA, 23 december 2016, beroep
Uitspraakdatum:23-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 16/2046/GA

betreft: [klager] datum: 23 december 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

gericht tegen een uitspraak van 13 juni 2016 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 november 2016, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. N. Bertrand, en de heer [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught. Als toehoorders waren
aanwezig mevrouw (mw) [...], juridisch medewerkster bij de p.i. Vught en de heer [...], stagiair bij het advocatenkantoor van mr. Bertrand.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 4 april 2016 tot afwijzing van klagers verzoek om bezoek zonder toezicht (BZT).

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend in de vorm van een inhaalmoment BZT op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft het beroep als volgt toegelicht.
De directeur bestrijdt niet dat mw Q. vaker dan drie keer op bezoek is geweest in de p.i. Vught. Waar het om gaat, is dat klager in maart BZT heeft ontvangen van mw G. en daarna een verzoek deed tot BZT van mw Q. in april. Indien iemand een hechte en
duurzame relatie niet kan aantonen, is het een eis dat de bezoeker minstens driemaal op bezoek is geweest. Het is echter niet zo dat met iedereen die driemaal op bezoek is geweest, meteen een hechte en duurzame relatie bestaat. Het oordeel van de
beklagcommissie verhoudt zich niet tot de huisregels over dit onderwerp. Op het moment van het besluit begin april was mw G. net op BZT geweest. Na het afwijzende besluit werd steeds meer aannemelijk dat er een hechte en duurzame relatie tussen klager
en mw Q. was en daarom is het BZT met mw Q. in mei wel toegestaan. De directeur gaat er vanuit dat als een verzoek om BZT wordt gedaan, dit verzoek voldoet aan de criteria van een hechte en duurzame relatie. In maart deed klager een verzoek tot BZT met
mw G. De directeur is ervan uitgegaan dat er sprake was van een hechte en duurzame relatie tussen klager en mw G. Maar dit was kennelijk niet (meer) het geval. De directeur heeft het verzoek voor een BZT in april met mw Q. op dezelfde gronden
beoordeeld
en kwam toen tot een afwijzing.

Door en namens klager is daarop als volgt gereageerd.
Klager licht toe dat mw G. eenmaal in de p.i. Vught op BZT is geweest. Hij wilde mw Q. op de lijst zetten, maar dat mocht niet. Mw G., die hem ook in de locatie De Schie heeft bezocht, moest op de BZT-lijst blijven staan, maar dat wilde klager niet.
De
casemanager vroeg hem toen naar bewijs van zijn relatie met mw Q. Klager heeft geen foto’s waarop ze samen staan, maar wel brieven en kaarten die ze hem heeft geschreven. Daarna werd het verzoek om een BZT met mw Q. toch nog geweigerd. De casemanager
heeft een bezoeklijst uitgedraaid waaruit blijkt dat mw Q. al zeven keer in de p.i. Vught op bezoek is geweest. Klager mocht deze lijst niet hebben.

Klagers raadsman heeft hieraan toegevoegd dat klager mw Q. tijdens zijn detentie in Zoetermeer heeft leren kennen. Toen hij in de locatie De Schie was geplaatst, heeft mw Q. hem niet bezocht. Klager heeft uitgelegd waarom. Mw Q. was op de hoogte van
het
bezoek van mw G. aan klager in maart. Dat heeft ze ook in een brief,die zich bij de stukken bevindt, bevestigd. Klager wilde met mw G., zijn ex-vriendin, iets uitpraten. Er wordt bij BZT uitgegaan van de aanname dat het gelijk staat aan het hebben van
seks. Dat was met mw G. niet aan de orde. De raadsman vraagt zich af waarom er geen sprake van een duurzame relatie kan zijn, als de volgende maand een andere mevrouw op bezoek komt. Hij heeft daartegen principiële bezwaren. Het is niet aan de staat
iemands liefdesleven te bepalen. Klager moet kunnen wisselen. Wat had klager nog meer moeten doen? Klager en mw Q. hebben uitgebreid gebeld en geschreven met elkaar. Zij was op de hoogte van het bezoek van mw G. in maart. Daarover heeft zij nog een
brief geschreven. Klager heeft zijn relatie met mw Q. voor de BZT aanvraag in april voldoende aangetoond.

3. De beoordeling
Op grond van de huisregels van de p.i. Vught onderdeel 3.8 bezoek kan een gedetineerde ten hoogste eenmaal per maand BZT ontvangen, indien wordt voldaan aan de navolgende voorwaarden:
a.(...)
b. het bezoek draagt, naar het oordeel van de directeur, redelijkerwijs bij tot het behoud of het versterken van de banden tussen de gedetineerde en het beoogde bezoek en is van belang voor de terugkeer in de samenleving;
c. de band tussen de gedetineerde en het beoogde bezoek is naar het oordeel van de directeur hecht en duurzaam;
d.(...)

De beroepscommissie stelt vast dat klager in maart 2016 een verzoek tot het ontvangen van BZT van mw G. heeft gedaan. Dit verzoek is beoordeeld aan de hand van de criteria genoemd in de huisregels en is toegestaan. Vervolgens heeft klager een maand
later een verzoek gedaan tot het ontvangen van BZT van een andere bezoekster, mw Q. Dit verzoek is, wederom aan de hand van de criteria van de huisregels, afgewezen. De beroepscommissie acht deze beslissing, gelet op de toen beschikbare gegevens in
relatie tot het hiervoor onder c. geciteerde criterium, niet onredelijk of onbillijk. Het had op de weg van klager gelegen om een nadere motivering te geven met betrekking tot de relatie met mw Q. bij het doen van het verzoek voor het BZT met haar in
april 2016. Dit heeft hij onvoldoende gedaan. Het beroep van de directeur is derhalve gegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. J.I.M.W. Bartelds en mr. W. F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 23 december 2016

secretaris voorzitter

Naar boven