Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2777/GA, 14 december 2016, beroep
Uitspraakdatum:14-12-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2777/GA

betreft: [klager] datum: 14 december 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C. van Hoogmoed, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 5 augustus 2016 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 november 2016, gehouden in de p.i. Zwolle, zijn gehoord een kantoorgenoot van klagers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Leeuwarden en [...], juridisch
medewerker bij voormelde inrichting.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel wegens de weigering mee te werken aan overplaatsing naar een andere woonafdeling en fysieke en verbale agressie richting het personeel dan wel het bedreigen van het
personeel.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager betwist de feiten zoals weergegeven door de inrichting. Het klopt dat hij niet blij was met de interne overplaatsing.
Hij is hierin ook in het gelijkgesteld door de beroepscommissie van de Raad. Hij had zich er echter bij neergelegd. Klager betwist dat hij het personeel heeft bedreigd. Ook heeft hij het personeel niet aangeraakt en is hij niet ‘door het personeel
heengelopen’. Hij liep alleen langs een personeelslid. Dit is ook in het schriftelijk verslag vermeld. In het schriftelijk verslag wordt niet concreet beschreven welk geweld klager zou hebben toegepast of welke bedreigingen hij zou hebben geuit. Er
worden aannames gedaan. Zo wordt bijvoorbeeld uit het feit dat klager zijn jas ophing, opgemaakt dat hij zich klaar maakte voor een gevecht. Klager is dan ook van mening dat de disciplinaire straf ten onrechte is opgelegd. Subsidiair is klager van
mening dat de opgelegde straf disproportioneel is.

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Het schriftelijk verslag is duidelijk. Klager wilde zijn zin doordrijven. Hij probeerde te ontsnappen. Klager
nam een dreigende houding aan. Het personeel heeft verschillende keren de-escalerend opgetreden. Klager zocht continu de grenzen op. Op een gegeven moment stroopte klager symbolisch zijn mouwen op en hij gaf aan dat het IBT maar gehaald moest worden,
omdat hij hoe dan ook niet weg zou gaan. Het personeel heeft getracht met klager te praten maar dit hielp niet. Toen klager zich langs een personeelslid probeerde te wurmen, is hij op de grond gefixeerd door twee personeelsleden. Hij is wel degelijk
tegen het personeelslid aangelopen en heeft het personeelslid ook aangeraakt. Dit was de grens. Omdat de fixatie met veel moeite gepaard ging, is klager onder begeleiding van meerdere personeelsleden in de strafcel geplaatst. Tijdens het horen gaf
klager aan dat hij ‘probeerde gas te geven’.

3. De beoordeling
Uit de schriftelijke mededeling van 17 juni 2016 volgt dat de disciplinaire straf is opgelegd wegens het bedreigen van het personeel dan wel fysiek en verbaal agressief zijn richting het personeel. Uit het schriftelijk verslag dat is opgemaakt naar
aanleiding van het voorval volgt dat klager aangaf alleen aan de overplaatsing naar de andere afdeling te willen meewerken onder zijn eigen voorwaarden. Ook is in het verslag vermeld dat er een dreigende houding van klager uitging. Klager liep druk
voor
en dan weer achteruit. Hij deed zijn jas uit en hield die in zijn hand. Even later hing hij zijn jas weer op. Ook volgt uit het schriftelijk verslag dat klager wilde luchten, maar hij daar geen recht meer op had, omdat hij die dag al had gelucht. Een
personeelslid moest klager de doorgang beletten. Toen klager via een andere weg naar de luchtplaats wilde gaan, moest hem wederom de doorgang worden belet. Klager gaf aan dat hij niet wilde meewerken en het personeel het IBT er maar bij moest halen,
omdat hij toch niet weg zou gaan.

De beroepscommissie acht gelet op hetgeen is vermeld in het schriftelijk verslag voldoende aannemelijk geworden dat klager niet dan wel onvoldoende wilde meewerken aan de interne overplaatsing en hij heeft geweigerd instructies van het personeel op te
volgen. De gedragingen van klager konden naar het oordeel van de beroepscommissie door het personeel als dreigend worden ervaren.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur in redelijkheid kon beslissen tot oplegging van een disciplinaire straf. Zij verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. J.A.M. de Wit en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 14 december 2016

secretaris voorzitter

Naar boven