Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/2130/GA, 13 januari 2003, beroep
Uitspraakdatum:13-01-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/2130/GA

betreft: [klager] datum: 13 januari 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 8 oktober 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 9 september 2002 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Limburg Zuid, locatie De Geerhorst te Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 december 2002, gehouden in de p.i. Vught te Vught, is gehoord klager. Klagers raadsman, mr. J.M.E. Nijskens, heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen enheeft een schriftelijke toelichting op het beroep aan de beroepscommissie gezonden. De directeur van de locatie De Geerhorst heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in de eigen cel, wegens het niet verlenen van medewerking aan een urinecontrole.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager kan geen urine produceren als er toezicht wordt gehouden. In dergelijke gevallen blokkeert klager op een of andere wijze. Klager weet niet wat de oorzaak van dat probleem is. Hij heeft er altijd al last van gehad. Onlangsheeft klager weer niet kunnen voldoen aan een urinecontrole. Hij is daarvoor (weer) disciplinair gestraft. Ook tegen die straf is klager in beklag gegaan. Klager heeft aan de directeur gevraagd om medewerking. Hij heeft aangebodenmee te werken aan een plaatsvervangende bloedproef. Dat werd klager niet toegestaan. Klager heeft eerder wel bij een urinecontrole urine kunnen produceren. Dat lukte omdat de toezichthoudende penitentiair inrichtingswerkers(p.i.w.-ers) even niet observeerden. Klager heeft zijn probleem besproken met de inrichtingsarts. Die heeft tegenover klager aangegeven dat klager zich diende te wenden tot de p.i.w.-ers en dat de arts niets voor hem kon doen.Gevolg van dit alles is dat klager niet langer deel mag nemen aan het maatschappelijk integratie-traject (MI-traject) van de inrichting en dat hij gedurende de eerstkomende zes maanden ook geen overplaatsingsverzoek mag indienen.Klager had inmiddels de eerste fase van het MI-traject doorlopen. Klager heeft geen reden om niet mee te werken aan een urinecontrole. Klager gebruikt in zijn detentie geen verdovende middelen. De eerdere urinecontrole die tot eenuitslag leidde was negatief. Klager heeft nooit aanleiding gegeven tot de verdenking van het gebruik van verdovende middelen. Daarom begrijpt klager niet waarom er niet wordt meegewerkt van de kant van de inrichting.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Klager heeft aangegeven niet in staat te zijn urine te produceren op het moment dat voor hem kenbaar is dat er op hem enig visueel toezicht wordt gehouden. Artikel 8, tweede lid, van de regeling Urinecontrole penitentiaireinrichtingen d.d. 2 juni 1999, nr. 726428/DJI, luidt als volgt:
"Indien de gedetineerde na het verstrijken van de in artikel 3, vierde lid, gestelde termijn van vier uur nog geen urine heeft afgestaan, wordt dit gelijkgesteld met een weigering medewerking te verlenen aan de urinecontrole."
Blijkens de toelichting op dat artikel 8 van de regeling moet een gedetineerde, bijzondere medische omstandigheden daargelaten, in staat worden geacht om binnen een periode van vier uur een geringe hoeveelheid urine te produceren.Niet is aannemelijk geworden dat er bij klager sprake is van die bijzondere medische omstandigheden als hiervoor bedoeld. Ook van psychische beletsels is, buiten de enkele verklaring van klager daaromtrent, niet gebleken. Dit maaktdat niet kan worden gezegd dat de onderhavige beslissing van de directeur is genomen in strijd met de wet noch dat die beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Hetberoep zal daarom ongegrond worden verklaard.
De beroepscommissie overweegt daarbij nog dat zij het evenwel wenselijk acht dat de directeur in gevallen als het onderhavige – daarbij mede gelet op de eventuele gevolgen van een dergelijke 'weigering' voor de gedetineerde – zoveelmogelijk een situatie creëert waarin de gedetineerde optimaal in staat wordt gesteld zijn medewerking te verlenen aan die urinecontrole.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. H.B. Greven, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 13 januari 2003

secretaris voorzitter

Naar boven