Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3006/TA, 16/3013/TA en 16/3014/TA, 15 november 2016, beroep
Uitspraakdatum:15-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/3006/TA, 16/3013/TA en 16/3014/TA

betreft: [klager] datum: 15 november 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen de uitspraken van 26 augustus 2016 van de beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 oktober 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad zijn gehoord klagers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...]. Klager heeft schriftelijk bericht niet ter
zitting te zullen verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie
Het beklag – voor zover in beroep aan de orde - betreft:
a. een ordemaatregel d.d. 22 augustus 2015 van afzondering op de eigen kamer (OV 2015/227);
b. een ordemaatregel d.d. 25 augustus 2015 van afzondering op de eigen kamer (OV 2015/232);
c. de verlenging d.d. 21 september 2015 van de ordemaatregel van afzondering op de afzonderingskamer (OV 2015/279);

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het beklag is gericht tegen de op 21 augustus 2015 aan klager opgelegde maatregel van afdelingsarrest (rode kaart) en de daarna gevolgde maatregelen
van afzondering. In de inrichting is een politieonderzoek gestart naar aanleiding van het overlijden van een medepatiënt. Het gerucht ging dat hij was overleden aan het gebruik van heroïne. Na sectie is echter gebleken dat hij door verstikking en niet
door drugsgebruik is overleden. Er was sprake van paniek in de inrichting. In juni 2015 is een hoeveelheid softdrugs gevonden, waarvan klager heeft erkend dat dit van hem was. Ook eerder zijn er maatregelen aan klager opgelegd vanwege ruis omtrent
handel in softdrugs en kleding. Dit ging echter niet over concrete feiten. Bij klager is er nooit eerder iets aangetroffen. Klager is afgezonderd op basis van geruchten. De verklaringen van medepatiënten zien niet op concrete data en hebben met name
betrekking op softdrugs. Er zijn geen verklaringen dat klager harddrugs heeft verkocht. Klager wordt vervolgd voor handel in soft- en harddrugs. De pro formazitting was in mei 2016, de inhoudelijke behandeling staat gepland voor november 2016. Klager
verwacht dat enkel het bezit van softdrugs tot een veroordeling zal leiden. Klager heeft wel vijf weken in volledige beperkingen gezeten vanwege ruis. De maatregelen zijn ten onrechte opgelegd dan wel disproportioneel. Er had volstaan kunnen worden met
een afzondering op eigen kamer in plaats van in de afzonderingskamer. Ook in dat geval was contact met medepatiënten niet mogelijk. Klager meent dat een uitzondering moet worden gemaakt ten aanzien van de ontvankelijkheid van de klacht over het
afdelingsarrest (rode kaart). De rode kaart is voor hetzelfde feitencomplex opgelegd als de daarna opgelegde afzonderingsmaatregelen. In dit geval dient de duur van het afdelingsarrest te cumuleren met de afzonderingsmaatregel. De rode kaart is ten
onrechte opgelegd. Voor klager is onduidelijk welke nieuwe feiten ten grondslag liggen aan de vervolgens opgelegde afzonderingsmaatregel. Binnen vijf weken had het politieonderzoek wel afgerond kunnen zijn.
De stelling dat op klagers kamer contrabande is aangetroffen is onjuist. De in juni 2015 gevonden softdrugs zijn gevonden op de kamer van een medepatiënt. Klager verbleef in de PAK-kamer van 25 augustus tot 28 september 2015; toen is klager
overgeplaatst naar een andere inrichting.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De PAK-kamer is een afzonderingskamer. De ruis heeft niet alleen betrekking op de softdrugs, maar ook op harddrugs. Rondom klager
zijn verdachte handelingen geconstateerd. Ten tijde van de opgelegde maatregelen was de uitslag van het toxicologisch onderzoek van de overleden medepatiënt nog niet bekend. De inrichting wilde de drugs in kaart brengen en klager speelde hierin een
rol.
De afzondering vond plaats in het kader van het onderzoek. Klager is op de PAK-kamer geplaatst na de vondst van hoge bedragen geld in de inrichting. Klager bleef tijdens de afzondering op zijn eigen kamer contact houden met medepatiënten. Op de
PAK-kamer is klager makkelijker te controleren. Klager en een medepatiënt worden strafrechtelijk vervolgd.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot andere beslissingen leiden dan die van de beklagcommissie. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat klager in verband wordt gebracht met de handel in drugs
in de inrichting en hiervoor ook strafrechtelijk wordt vervolgd. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting zich op het standpunt kunnen stellen dat het in verband met het toen nog lopende politieonderzoek en met het oog
op de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting wenselijk was dat klager geen contact kon onderhouden met medepatiënten. Datzelfde geldt voor de door de inrichting gevoelde noodzaak om klager op de PAK-kamer (afzonderingskamer) te plaatsen
ten einde zijn contactzoeken met medepatiënten daadwerklijk te beletten. Gelet hierop kan ook deze plaatsing bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepen zullen derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 15 november 2016

secretaris voorzitter

Naar boven