nummer: 16/2113/GA
betreft: [klager] datum: 2 december 2016
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N. Hendriksen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 16 juni 2016 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 10 oktober 2016, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klagers raadsman mr. S.J. van Galen, [...], juridisch medewerker bij de p.i. Ter Apel, en [...], collega van [...].
Als toehoorder was aanwezig [...], lid van de Raad.
Klager heeft afstand gedaan van het recht om ter zitting te worden gehoord.
Ter zitting heeft klagers raadsman een uitspraak van de beroepscommissie (RSJ 27 september 2016, 16/2373/GM) inzake een medische klacht van klager overgelegd. Een kopie hiervan is verzonden aan de directeur.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van vier weken uitsluiting van deelname aan de arbeid, wegens werkweigering;
b. de terugplaatsing van klager naar het basisprogramma (degradatie).
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt
- samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht.
Klager heeft Hepatitis C. Hij is niet in staat reguliere arbeidswerkzaamheden te verrichten. Klagers raadsman weet dat klager last heeft van vermoeidheid. Er is besmettingsgevaar. Daarnaast spreekt klager geen Nederlands en Engels. Door de taalbarrière
weet hij niet wat van hem wordt verwacht op de arbeid. Het standpunt van de medische dienst dat klager arbeidsgeschikt is, is moeilijk te toetsen, omdat dit slechts telefonisch aan de directeur is meegedeeld. Het uitgangspunt is dat gedetineerden die
structureel niet aan de arbeid kunnen deelnemen niet worden ingesloten en dat aan hen zoveel mogelijk een vervangend programma moet worden aangeboden (RSJ 14 december 2015, 15/2380/GA en 15/2574/GA). Klager is op zijn minst voor een deel
arbeidsongeschikt. De directeur had klager een vervangend programma moeten aanbieden. De verplichting klager te laten werken alsmede het straffen bij een weigering, is in strijd met de European Prison Rules. Niet blijkt namelijk dat is onderzocht welke
arbeid klager wel zou kunnen uitvoeren.
Uit de degradatiebeslissing blijkt niet dat de directeur een belangenafweging heeft gemaakt. In de beslissing is over het ‘oranje’ en ‘rode’ gedrag slechts opgenomen dat het onwenselijk is en over het positieve gedrag dat klager op andere gebieden
‘groen’ scoort. Uit de beslissing volgt niet waarom nu juist het gestelde ‘rode’ en ‘oranje’ gedrag - afgezet tegen het ‘groene’ gedrag - de doorslag geeft. De hierboven genoemde omstandigheden zijn niet meegenomen. De beroepscommissie heeft eerder
bepaald dat werkweigering in combinatie met een positieve urinecontrole niet zonder meer voldoende is voor een degradatie (RSJ 13 oktober 2015, 15/3323/SGA).
De beroepscommissie heeft in RSJ 27 september 2016, 16/2373/GM, klagers klacht, betreffende de weigering van de inrichtingsarts klager voor Hepatitis C te behandelen, gegrond verklaard.
Namens de directeur is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep als volgt - samengevat en zakelijk weergegeven - toegelicht.
De medische dienst heeft klager niet arbeidsongeschikt verklaard. Tot op de dag van vandaag weigert klager iedere vorm van arbeid te verrichten. Hij neemt wel deel aan alle andere activiteiten.
Bij de beslissing tot degradatie van klager is een belangenafweging gemaakt. Dit blijkt ook uit de beschikking. Arbeid is een belangrijk onderdeel van de detentie.
3. De beoordeling
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie als volgt. Onweersproken staat vast dat klager op 1 en 2 maart 2016 de aan hem gegeven opdracht te gaan werken heeft geweigerd op te volgen en dat de
medische dienst klager arbeidsgeschikt heeft bevonden. Het niet meewerken aan een opdracht van het personeel levert een strafwaardige gedraging op. Voor een dergelijke strafwaardige gedraging dient dus in beginsel een disciplinaire straf van maximaal
veertien dagen te worden opgelegd en geen ordemaatregel. De directeur heeft niet onderbouwd waarom hij in dit geval heeft gekozen voor het opleggen van een ordemaatregel.
Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet geen aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen, nu de directeur in redelijkheid kon reageren op de weigering van klager arbeid te
verrichten.
Ten aanzien van het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Boerhof, secretaris, op 2 december 2016.
secretaris voorzitter