Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/3688/SGA, 4 november 2016, schorsing
Uitspraakdatum:04-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

Nummer : 16/3688/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 4 november 2016

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie De Schie te Rotterdam.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van een beslissing van 27 oktober 2016 van de directeur van voormelde locatie, inhoudende de terugplaatsing van verzoeker
(degradatie) vanuit het
plus- naar het basisprogramma per 27 oktober 2016.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het verzoekschrift tevens wordt aangemerkt als klaagschrift en van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 3 november 2016.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen de schriftelijke mededeling van de beslissing tot degradatie, komt naar voren dat verzoeker op 21 oktober 2016 een disciplinaire straf van 10 dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan
een
strafcel heeft opgelegd gekregen in verband met het voorhanden hebben van een mobiele telefoon. Naar aanleiding van dit voorval is verzoeker teruggeplaatst in het basisprogramma.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dient de directeur alvorens te beslissen de ernst van het gedrag in kwestie af te wegen tegen het voorgaande gedrag. Volgens de beroepscommissie vormt immers de grondslag voor degradatie niet de
verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die
de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft daarom volgens de beroepscommissie tevens in te houden dat de gedetineerde niet meewerkt aan zijn re-integratie en daarom dient het structurele gedrag van de betrokken
gedetineerde, waaronder ook de onderdelen van goed gedrag, bij de beslissing te worden betrokken.

Uit de door de directeur meegezonden stukken komt naar voren dat verzoeker in de inrichting niet eerder disciplinair is gestraft. Uit de bestreden beslissing komt naar voren dat het gedrag op de afdeling niet als oranje of rood wordt aangemerkt. Ook
van
ander structureel ongewenst (“rood”) gedrag blijkt uit de bestreden beslissing niet (en overigens ook niet uit de door de directeur verstrekte inlichtingen).

Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kon de directeur gelet op het feit dat hier feitelijk sprake is van één enkel incident niet in redelijkheid komen tot het oordeel dat sprake was van structureel ongewenst gedrag. Het verzoek zal daarom
worden toegewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de bestreden (degradatie)beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. J.D. den Hartog, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 november 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven