Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/1266/TA, 26 oktober 2016, beroep
Uitspraakdatum:26-10-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/1266/TA

betreft: [klager] datum: 26 oktober 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 maart 2016 van de beklagcommissie bij FPC Oostvaarderskliniek te Almere, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 september 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. A.L. Louwerse, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker. Klager was niet op de
zitting aanwezig.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de beslissing van 21 januari 2016 tot verlenging van de eerder aan klager opgelegde rode kaart;
b. de beslissing van 25 januari 2016 tot overplaatsing van klager naar de afdeling Rozenbeek;
c. de beslissing van 25 januari 2016 tot oplegging van afdelingsarrest;
d. de beslissing van 28 januari 2016 tot opschorting van klagers begeleid verlof;
e. de beslissing van 1 februari 2016 tot oplegging van een rode kaart.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag onder a. en d. en heeft het beklag onder b. en e. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beklagcommissie heeft geen oordeel gegeven
over
het beklag onder c.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag onder a.: klager is op 24 december 2015 een rode kaart opgelegd en die rode kaart is op 21 januari 2016 verlengd. Uit de schriftelijke mededelingen van deze rode kaarten blijkt dat beide maatregelen mede zijn opgelegd wegens
de vondst van drugs in klagers kamer. Nu op 21 januari 2016 geen nieuwe rode kaart is opgelegd, maar is overgegaan tot verlenging van de eerder opgelegde rode kaart, bestaat er voldoende samenhang tussen deze maatregelen en wordt verzocht klager alsnog
te ontvangen in zijn beklag. Op 24 december 2015 is bij klager een klein stukje hasj aangetroffen. Dit kan evenwel geen reden zijn voor verlenging van de rode kaart op 21 januari 2016. Klager betwist voorts dat hij niet goed in de samenwerking zou
zijn,
patiënten zou hebben uitgescholden, niet zou luisteren naar de staf, tegen een deur zou hebben geduwd en opruiend gedrag zou hebben vertoond. Op de afdeling Merestein heerst al langere tijd onvrede over het functioneren van het hoofd behandeling; de
patiëntenraad heeft hierover een brief gestuurd naar het hoofd behandeling. Het contact tussen het hoofd behandeling en klager verliep, net als bij verscheidene medepatiënten, niet goed. Dit had tot gevolg dat klagers gedragingen niet goed werden
geïnterpreteerd, waardoor hij steeds maatregelen kreeg opgelegd, evenals andere patiënten overigens. Klager betwist evenwel dat sprake was van een verslechterde behandelrelatie. Hij zette zich namelijk wel in voor zijn behandeling, maar was slechts
ontevreden over het hoofd behandeling. De afdeling Merestein is geen prettige afdeling en wordt, zoals blijkt uit door de raadsvrouw overgelegde pagina’s uit een leefklimaatonderzoek uit 2015, door zowel verpleegden als personeelsleden slecht
beoordeeld. Het is juist dat klager met enige regelmaat klachten indiende. Dit deed hij mede om zijn onvrede over het hoofd behandeling en de afdeling te uiten. Het is klagers recht om klachten in te dienen en dit mag nooit een reden zijn voor
oplegging
van een maatregel. Overigens heeft de inrichting besloten om de longstaystatus voor klager aan te vragen, omdat op afdeling Merestein was geconstateerd dat klagers behandeling was gestagneerd. De MD-rapporteurs hebben in dit kader evenwel geadviseerd
om
klager niet de longstaystatus toe te kennen, maar om toe te werken naar een voorwaardelijke beëindiging van zijn tbs. Ook hieruit blijkt dat klagers gedrag op de afdeling Merestein verkeerd is beoordeeld en dat geen sprake was van een verslechterde
behandelrelatie. Namens klager is verzocht de adviezen van de MD-rapporteurs te mogen overleggen en de behandeling van het beroep tot die tijd aan te houden.
Ten aanzien van het beklag onder b.: de afdeling Rozenbeek is weliswaar niet als zodanig door de Minister aangewezen, maar staat bekend als de intensieve zorgafdeling van de kliniek. Op die afdeling gelden striktere beperkingen en is verlof niet
mogelijk. Klagers recht op behandeling wordt hierdoor geschonden. Om deze reden wordt verzocht klager te ontvangen in zijn beklag (vgl. RSJ 8 juni 2015, 15/0101/TA en RSJ 29 januari 2015, 14/3655/TA). De interne overplaatsing is het gevolg van de
vermeende verslechterde behandelrelatie. Klager ontkent dat daarvan sprake was.
Ten aanzien van het beklag onder c.: direct na de interne overplaatsing is aan klager afdelingsarrest opgelegd. Deze maatregel is disproportioneel. De afdeling Rozenbeek is een afdeling met meer intensieve zorg. Het toezicht op die afdeling is dus
automatisch intensiever dan op een gewone afdeling. Volstaan had kunnen worden met een rode kaart. Als gevolg van het afdelingsarrest heeft klager niet kunnen werken en inkomsten gemist.
Ten aanzien van het beklag onder d.: de raadsvrouw kan zich om principiële redenen niet verenigen met de ‘ontvankelijkheidsjurisprudentie’ van de beroepscommissie inzake kortdurend verlof. Verlof is belangrijk in het kader van resocialisatie en zonder
resocialisatie kan de tbs-maatregel niet worden beëindigd. Door de opschorting van klagers verlof is sprake van schending van zijn rechten die hem op grond van artikel 2 Bvt en artikel 5 EVRM toekomen. Gelet hierop en op onder andere de uitspraak RSJ
20
januari 2009, 08/1826/TA wordt verzocht klager te ontvangen in zijn beklag. Verpleegden op de afdeling Rozenbeek kunnen niet met verlof. De opschorting van klagers begeleid verlof is dus inherent aan de interne overplaatsing.
Ten aanzien van het beklag onder e.: er was geen noodzaak om na het afdelingsarrest een rode kaart op te leggen. Klager hield zich aan de afspraken.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep gepersisteerd bij de standpunten als ingenomen tegenover de beklagcommissie. Die standpunten zijn als volgt nader aangevuld.
Ten aanzien van het beklag onder a.: het leefklimaatonderzoek is een intern onderzoek met het doel om het leefklimaat in de inrichting te verbeteren. Op de afdeling Merestein ging het niet goed met klager en zijn behandeling. Dit was niet het gevolg
van
de situatie op die afdeling.
Ten aanzien van het beklag onder b. en d.: deze beslissingen zijn niet vatbaar voor beklag. Klagers verlof was overigens opgeschort omdat hij verlofvoorwaarden had overtreden.

3. De beoordeling
Namens klager is ter zitting verzocht om de adviezen te mogen overleggen die de MD-rapporteurs hebben uitgebracht in het kader van de aanvraag van de longstaystatus voor klager en om de behandeling van het beroep tot die tijd aan te houden. De
beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat zij zich op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (vgl. RSJ 25 juli 2014, 14/0949/TA) is een rode kaart, zoals die in de Oostvaarderskliniek wordt
opgelegd, een beperking van de bewegingsvrijheid als bedoeld in artikel 33 van de Bvt. Ingevolge artikel 57, eerste en vierde lid, Bvt staat tegen een beslissing tot beperking van de bewegingsvrijheid als bedoeld in artikel 33 Bvt beklag open nadat
deze
een week, de dag van oplegging buiten beschouwing gelaten, heeft geduurd.

Op 24 december 2015 is aan klager een rode kaart opgelegd, omdat op zijn kamer hasj was gevonden. Deze rode kaart is bij beslissing van 21 januari 2016 verlengd, omdat de behandelrelatie en het gedrag van klager na de vondst van de hasj waren
verslechterd. De bestreden rode kaart heeft tot 25 januari 2016, en daarmee niet langer dan een week, geduurd.

Op 21 januari 2016 is geen nieuwe rode kaart opgelegd, maar is gekozen voor een, direct aansluitende, verlenging van de eerder opgelegde rode kaart. Dit impliceert dat er, volgens de inrichting, samenhang bestaat tussen de omstandigheden die ten
grondslag lagen aan de beslissing van 24 december 2015 tot oplegging van de rode kaart en de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de beslissing van 21 januari 2016 tot verlenging van die rode kaart. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel
dat voor de bepaling van de ontvankelijkheid ingevolge artikel 57, eerste lid, Bvt de duur van beide rode kaarten bij elkaar moet worden opgeteld. Nu de rode kaarten tezamen langer dan een week hebben geduurd, zal de beroepscommissie klager alsnog
ontvankelijk verklaren in zijn beklag onder a. De uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd.

Uit de schriftelijke mededeling van de bestreden rode kaart volgt dat na de oplegging van de rode kaart op 24 december 2015 de behandelrelatie was verslechterd en dat klager sindsdien vijandig en negatief gedrag vertoonde, de feiten verdraaide en
mensen
tegen elkaar uitspeelde. Zo heeft hij, naar volgt uit de schriftelijke mededeling, onjuiste informatie verspreid over het hoofd behandeling, het hoofd behandeling beschuldigd van racisme en op 19 januari 2016 een harde duw tegen een deur gegeven
terwijl
hij wist dat iemand daarachter stond. Verder blijkt uit de schriftelijke mededeling dat klager zich steeds meer terugtrok op zijn kamer en zijn gedachten steeds minder deelde met het behandelteam, waardoor zijn gedrag voor het behandelteam steeds
minder
voorspelbaar werd. Op grond van het vorenstaande acht de beroepscommissie, ondanks klagers ontkenning van de in de mededeling beschreven gedragingen en zijn relaas over de situatie op de afdeling Merestein, aannemelijk dat klager op genoemde afdeling
ontwrichtend gedrag vertoonde en onvoorspelbaar was in zijn gedrag. Gelet hierop heeft het hoofd van de inrichting in redelijkheid kunnen beslissen dat het met het oog op het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting
noodzakelijk was om de eerder opgelegde rode kaart te verlengen. Het beklag zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Klager is intern overgeplaatst naar de afdeling Rozenbeek. Deze afdeling is niet aangewezen als een afdeling voor intensieve zorg in de zin van artikel 32
Bvt. In beginsel is een dergelijke beslissing niet een beslissing als bedoeld in artikel 56 Bvt en derhalve niet vatbaar voor beklag. Het vorenstaande leidt evenwel uitzondering indien wordt aangevoerd, zoals in dit geval ter zitting van de
beklagcommissie is gedaan, dat door die interne overplaatsing sprake is van schending van het aan artikel 17 Bvt te ontlenen recht op behandeling en indien aannemelijk is dat sinds die interne overplaatsing sprake is van het niet betrachten door de
inrichting van een in de Bvt neergelegde zorgplicht met betrekking tot behandeling. Van dit laatste is in dit geval niet gebleken. Gelet hierop zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk
verklaren in zijn beklag.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder c. en e. overweegt de beroepscommissie het volgende.
De beklagcommissie heeft geen oordeel gegeven over het beklag onder c. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie als eerste en enige instantie op dit beklag beslissen.

Het op 25 januari 2016 opgelegde afdelingsarrest (waartegen het beklag onder c. is gericht) is op 1 februari 2016 omgezet in een rode kaart (waartegen het beklag onder e. is gericht) en die rode kaart is vervolgens op 10 februari 2016 beëindigd. Het
afdelingsarrest heeft dus, de dag van oplegging buiten beschouwing gelaten, niet langer dan een week geduurd. Nu evenwel zowel het afdelingsarrest als de aansluitend daaraan opgelegde rode kaart zijn opgelegd om te voorkomen dat klager op de nieuwe
afdeling ontwrichtend gedrag zou vertonen en de rode kaart in feite een afschaling van het afdelingsarrest betreft, bestaat voldoende samenhang tussen deze twee maatregelen en moet de duur van beide maatregelen voor de bepaling van de ontvankelijkheid
op grond van artikel 57 Bvt bij elkaar worden opgeteld. Nu deze maatregelen tezamen langer dan een week hebben geduurd, kan klager worden ontvangen in zijn beklag onder c.

Het afdelingsarrest is opgelegd op dezelfde dag als waarop klager intern was overgeplaatst naar de afdeling Rozenbeek. Nu, zoals is overwogen onder a., aannemelijk is dat klager op de vorige afdeling (Merestein) ontwrichtend en onvoorspelbaar gedrag
vertoonde en het personeel op de nieuwe afdeling (Rozenbeek) ten tijde van de bestreden beslissing nog geen goed zicht had op klagers functioneren, heeft het hoofd van de inrichting in redelijkheid kunnen beslissen dat het met het oog op het belang van
de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting noodzakelijk was om klagers bewegingsvrijheid te beperken tot de afdeling. Immers, op deze wijze kon toezicht op klager worden uitgeoefend en worden voorkomen dat klager op die nieuwe afdeling
hetzelfde gedrag zou vertonen als op de vorige afdeling. Het beklag onder c. zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Wat betreft de afschaling van het afdelingsarrest door de oplegging van de rode kaart van 1 februari 2016 – het beklag als vermeld onder e. – overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit de schriftelijke mededeling van de bestreden maatregel volgt
dat met klager afspraken waren gemaakt over zijn begeleiding en dat hij bij die stand van zaken blokken buiten de afdeling mocht volgen. Gezien klagers gedrag op de vorige afdeling heeft het hoofd van de inrichting naar het oordeel van de
beroepscommissie in redelijkheid kunnen beslissen dat het met het oog op het belang van de handhaving van de orde en veiligheid noodzakelijk was om klager te begeleiden als hij van de afdeling af was. Immers, op deze wijze kon toezicht worden
uitgeoefend op de naleving van de afspraken door klager. De duur van de rode kaart kan naar het oordeel van de beroepscommissie evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep inzake het
beklag onder e. ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden bevestigen.

Ten aanzien van het beroep inzake het beklag onder d. overweegt de beroepscommissie dat klagers begeleid verlof is opgeschort. De beroepscommissie vat dit aldus op dat aan het begeleid verlof een eind is gekomen en dat pas weer van de machtiging tot
begeleid verlof gebruik kan worden gemaakt indien klager op een afdeling verblijft waar verlof tot de mogelijkheden behoort. Op de afdeling Rozenbeek, waar klager verblijft, is dat niet het geval. Vast staat dat het genoten verlof op het moment van
opschorting geen aaneengesloten periode van meer dan een week had geduurd, zodat daarover niet ingevolge artikel 56, tweede lid onder a, Bvt kan worden geklaagd. Evenmin kan volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie (bijv. RSJ 18 december 2015,
15/2971/TA) op grond van artikel 56, eerste lid onder e, Bvt worden geklaagd over het niet verlenen van begeleid verlof, nu een verpleegde geen recht daarop heeft. Gezien het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de
uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake het beklag onder a., verklaart klager alsnog ontvankelijk in het beklag onder a., maar verklaart dit beklag ongegrond.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake het beklag onder b. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in het beklag onder b.
De beroepscommissie verklaart het beklag onder c. ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag onder d. en e. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, dr. F. Boer en drs. M.R. Daniel MPM, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 26 oktober 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven