Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2090/TA, 13 september 2016, beroep
Uitspraakdatum:13-09-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2090/TA

betreft: [klager] datum: 13 september 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 15 juni 2016 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 19 augustus 2016, gehouden in Justitieel Centrum Zaanstad, is namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting gehoord [...].
Klager en zijn raadsvrouw mr. Y. van der Hut hebben schriftelijk bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering klager met terugwerkende kracht voor de periode van 20 juli 2015 tot 1 februari 2016 ziektegeld uit te betalen.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Voorts heeft de beklagcommissie bepaald dat aan klager een tegemoetkoming toekomt zodra de uitspraak onherroepelijk wordt.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Primair is de inrichting van mening dat klager zijn klacht te laat heeft ingediend. Ook is zijn klacht gericht tegen een algemene regel. Klager zou dan ook alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag verklaard moeten worden.
Klager is op 20 juli 2015 vanuit FPC De Kijvelanden in de inrichting geplaatst. Getracht is voor klager een passende dagbesteding te vinden. Dagbesteding kan per verpleegde verschillen en kan bijvoorbeeld ook betekenen het drinken van een kop koffie op
de groep. Gekeken wordt naar wat de verpleegde wél kan. Dat een verpleegde in het verleden iets niet kon wil niet per definitie zeggen dat dat nu nog steeds het geval is.
Klager wilde echter nergens aan meewerken en bleef volharden dat hij om somatische redenen niet geschikt is om arbeid te verrichten. Hij wilde zelfs zijn kamer niet uitkomen en hij weigerde zich te laten onderzoeken door een arts. Hierdoor kon geen
concrete inschatting van zijn belastbaarheid worden gemaakt, konden geen uren worden geïndiceerd en is geen ziektegeld uitbetaald.
Dat klager in FPC De Kijvelanden wel arbeidsongeschikt is verklaard, maakt niet dat klager dit in de Pompestichting ook is. Bovendien gaat het niet alleen om het verrichten van arbeid, maar om dagbesteding in bredere zin.
In 2016 zijn de huisregels van de inrichting aangepast. Verpleegden die ongeschikt zijn voor het uitvoeren van een dagbesteding hebben op grond van de huisregels 2016, anders dan voorheen het geval was, recht op ziektegeld voor 10 uur per week. Op 24
december 2015 is klager verteld dat hij, voordat hij ongeschikt kan worden bevonden voor het verrichten van dagbestedingsactiviteiten en op grond van de huisregels 2016 in aanmerking kan komen voor een beloning, zich toch echt eerst moeten laten
onderzoeken door een arts. Dit liet klager mondjesmaat – maar nog onvoldoende – toe. Op 28 januari 2016 is besloten klager om psychische, en niet om somatische redenen, per 1 februari 2016 ongeschikt te verklaren voor deelname aan
dagbestedingsactiviteiten. De reden hiervoor is dat klagers weigering deel te nemen aan al hetgeen hem wordt aangeboden, lijkt voort te komen vanuit zijn psychische problematiek, waarin op dat moment geen verandering was te verwachten. Na enkele
maanden
was duidelijk geworden dat klager niet wenste mee te werken aan behandeling. Het behandelteam heeft er daarom bewust voor gekozen een lagere behandeldruk aan klager op te leggen in de hoop stappen te kunnen gaan maken in de vertrouwensopbouw met het
behandelteam en naar enige vorm van resocialisatie.

Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep schriftelijk als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Bij binnenkomst in de inrichting was het reeds bekend dat klager in de vorige inrichting, FPC De Kijvelanden, ziektegeld ontving. Klager is hier dan ook direct na binnenkomst met de inrichting over in gesprek gegaan. De inrichting hield klager steeds
voor ermee bezig te zijn, zodat een klacht indienen op dat moment prematuur zou zijn. Dat klager op 28 januari 2016 arbeidsongeschikt is verklaard en hij pas op 2 maart 2016 een klacht heeft ingediend, kan hem niet worden tegengeworpen nu de beslissing
slechts mondeling aan hem werd medegedeeld en hij meerdere keren heeft verzocht deze op schrift te stellen, hetgeen niet gebeurde. Hierop heeft klager besloten alsnog een klacht in te dienen.
Inhoudelijk voert klager aan dat de inrichting bij de uitvoering van het beloningssysteem onvoldoende rekening heeft gehouden met patiënten die niet in staat zijn dagbestedingsactiviteiten te verrichten. Dat klager hiertoe niet in staat was, was reeds
bekend gelet op zijn arbeidsongeschiktheid in FPC De Kijvelanden. De inrichting heeft nagelaten te vermelden op welk gebied andere, meer geschikte dagbestedingsactiviteiten aan klager zijn aangeboden dan FPC De Kijvelanden reeds had gedaan. In het
kader
van een ‘warme overdracht’ tussen beide inrichtingen had dit besproken moeten worden. Niet gebleken is dat dit is gebeurd. Dat de inrichting de wens heeft gehad te bezien of er wellicht toch mogelijkheden voor het verrichten van dagbesteding waren, had
naar mening van klager er niet toe mogen leiden dat hem in de tussenliggende periode geen ziektegeld is uitbetaald. Te meer nu deze periode zes maanden heeft geduurd.
Voorts betwist klager dat hij heeft geweigerd zich te laten onderzoeken door een arts. Bij binnenkomst in de inrichting heeft hij met een arts gesproken. Daarna heeft hij inderdaad geen arts meer gesproken. Dit komt volgens klager omdat dit voor hem
lichamelijk en mentaal zwaar was en hij weerstand voelde tegen verdere onderzoeken vanwege het feit dat hij in het verleden veel artsen heeft bezocht. Alles rond zijn somatische toestand was daardoor al duidelijk. Klager weerspreekt dan ook dat de
onmogelijkheid van de inrichting te komen tot een concrete vorm of omvang van uren aan dagbesteding te wijten is geweest aan zijn houding.
Voorts is in de huisregels 2015 onder 18.2 opgenomen dat uitzonderingen op het beloningssysteem mogelijk zijn. Klagers herhaalde verzoeken tot het toekennen van ziektegeld kunnen dan ook niet anders worden verstaan dan een beroep op dat artikel. Nu
klagers situatie niet is gewijzigd in de periode van 20 juli 2015 tot het moment dat hij arbeidsongeschikt werd verklaard voor deelname aan dagbestedingsactiviteiten, dient hij dan ook over de periode 20 juli 2015 tot 1 februari 2016 alsnog ziektegeld
te ontvangen.

3. De beoordeling
Voor wat betreft de ontvankelijkheid van het beklag overweegt de beroepscommissie als volgt.
Aan klager is op 28 januari 2016 bericht dat hij per 1 februari 2016 om psychische redenen ongeschikt is verklaard voor deelname aan dagbestedingsactiviteiten. Voorts is beslist klager niet met terugwerkende kracht ziektegeld uit te betalen. Niet
gebleken is dat deze beslissing schriftelijk is vastgelegd. Nu uit de door klagers raadsvrouw in beklag overgelegde mailwisseling van het personeel van de inrichting volgt dat klager het ziektegeld met ingang van 1 maart 2016 heeft ontvangen (of in
ieder geval had moeten ontvangen), is de beroepscommissie van oordeel dat klager het voordeel van de twijfel dient te krijgen en de beklagcommissie klager – zij het op andere gronden – terecht ontvankelijk heeft verklaard in zijn beklag.

Ingevolge artikel 46, tweede lid, van de Bvt heeft een verpleegde recht op een vergoeding voor het verrichten van werkzaamheden. In dit artikel is niet bepaald dat een verpleegde recht heeft op vergoeding in geval hij geen werkzaamheden (kan)
verrichten.

Klager is op 20 juli 2015 de inrichting binnengekomen. Onweersproken is dat klager in de vorige inrichting van verblijf, FPC De Kijvelanden, ongeschikt verklaard was voor het verrichten van arbeid/dagbestedingsactiviteiten. Dat bij binnenkomst in de
inrichting op 20 juli 2015 opnieuw is geprobeerd klagers geschiktheid voor het verrichten van dagbestedingsactiviteiten vast te stellen, acht de beroepscommissie niet onredelijk. Te meer nu uit het verhandelde ter zitting volgt dat
dagbestedingsactiviteiten in de Pompestichting een laagdrempeling karakter hebben en bovendien de geschiktheid van de verpleegde voor het verrichten van dagbestedingsactiviteiten tussendoor kan wijzigen. Nu klager stelde om somatische redenen
ongeschikt
te zijn voor het verrichten van dagbestedingsactiviteiten, maar hij niet onderzocht wilde worden door een arts, kon zijn somatische (on)geschiktheid voor het verrichten van dagbestedingsactiviteiten niet worden vastgesteld en kon klager – op grond van
de huisregels 2015 – geen aanspraak maken op ziektegeld. De beroepscommissie acht de beslissing om klager niet met terugwerkende kracht ziektegeld te betalen dan ook niet onredelijk of onbillijk. De omstandigheid dat klager met ingang van 1 februari
2016 om andere, namelijk psychische, redenen ongeschikt is verklaard voor het verrichten van dagbestedingsactiviteiten en hij vanaf die datum op grond van de huisregels 2016 derhalve wel recht had op een beloning, doet daar naar het oordeel van de
beroepscommissie niet aan af. Het beroep zal gelet op het voorgaande dan ook gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en drs. M.J. Selnick Marzullo, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 13 september 2016

secretaris voorzitter

Naar boven