Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2518/GA, 24 november 2016, beroep
Uitspraakdatum:24-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 16/2518/GA

betreft: [klager] datum: 24 november 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Serrarens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 juli 2016 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam, voor zover hiertegen beroep is ingesteld,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 oktober 2016, gehouden in de locatie De Schie, zijn gehoord klager en de plaatsvervangend (plv.) vestigingsdirecteur van de locatie De Schie, [...].
Klagers raadsvrouw, mr. J. Serarrens, heeft schriftelijk verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep, omdat zij verhinderd is ter zitting te verschijnen.

Van het verhandelde ter zitting is een verslag opgemaakt dat ter kennisname naar klager en de directeur is verstuurd. Klagers raadsvrouw is in de gelegenheid gesteld om inhoudelijk te reageren op dat verslag. Van deze gelegenheid is geen gebruik
gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klager geen bezoek zonder toezicht (b.z.t.) mag ontvangen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager verblijft sinds april 2016 op de Afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG) van de locatie De Schie. Het gaat goed, maar de herplaatsing naar een vrijer regime gaat langzaam. Dit frustreert klager. Er is eerder door plv. directeur
[...] toegezegd dat klager bezoek zonder toezicht (b.z.t.) zou mogen ontvangen. Klagers mentor heeft dat beaamd. Dit zou plaatsvinden in het kader van het afbouwen van het boeienregime, dat enkele jaren op klager van toepassing is geweest. Zodra klager
terug zou komen uit het PPC van de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zou dit bezoek kunnen plaatsvinden. Klager verwijst hiervoor naar een e-mail van 30 september 2015 van de plv. directeur, die in het dossier is gevoegd.
Met betrekking tot het beheersrisico geeft klager aan dat hij wel b.z.t. mocht ontvangen toen hij verbleef op de BGG in Maastricht in 2005 en ook op de BGG van Zoetermeer in 2007. Nu zijn de BGG, de LABG en de LAA samengevoegd tot de BPG. In de
TBS-kliniek mocht klager ook zeven dagen per week bezoek ontvangen op zijn kamer. Klagers vriendin heeft zelf een verklaring ondertekend dat zij op b.z.t. wil komen. Klager is al een tijdje uit het boeienregime en zo bijzonder is zijn status nu niet
meer. De TBS-maatregel herleeft pas in september 2018, maar dan krijgt klager eerst de status van passant.

De directeur heeft het verzoek voor b.z.t. afgewezen met verwijzing naar het geldende beleid en hetgeen is beschreven in de productspecificatie BPG, zo volgt uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 14 december 2015 in de beklagprocedure.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Gedetineerden die op een BPG verblijven kunnen geen b.z.t. ontvangen. Alleen in een normaal beveiligd huis van bewaring of beveiligde gevangenis bestaat die mogelijkheid. De directeur komt niet toe aan een individuele belangenafweging, omdat het beleid
hem die ruimte niet laat. Met betrekking tot een andere gedetineerde, H., wordt opgemerkt dat hij toen wel b.z.t. kon ontvangen, omdat hij verbleef op een BGG-afdeling en omdat bij hem sprake was van een overgangsregeling. Dit is bij klager niet aan de
orde. Wellicht heeft de plv. directeur de verwachting gewekt dat klager b.z.t. mocht ontvangen, maar er is geen sprake van een concrete toezegging. Als de status van klager niet in de weg zou staan aan het ontvangen van b.z.t., dan nog is er sprake van
een beheers- en veiligheidsrisico. De directeur legt uit dat de algemene veiligheid in het geding kan komen. De gedetineerdenpopulatie op de BPG vormt sowieso een extra beheersrisico. Er bestaat risico voor het personeel. Bij een b.z.t. kan makkelijker
smokkelwaar naar binnen worden gebracht. Er is ook een risico voor de bezoeker zelf. Deze risico’s kunnen na het b.z.t. enigszins beperkt worden; de directeur denkt aan het visiteren na afloop van het bezoek. Maar niet alle risico’s kunnen uitgesloten
worden.

3. De beoordeling
In het licht van het arrest van het EHRM van 9 juli 2013 inzake Varnas vs Litouwen, klachtnummer 42615/06 en de uitspraken van de beroepscommissie (zie met name RSJ 8 augustus 2014, 14/1038/GA), is eerder beslist dat de directeur bij gedetineerden die
in een huis van bewaring verblijven het verzoek om b.z.t. van geval tot geval dient te beoordelen en daarbij een concreet op de verzoeker toegesneden beslissing te nemen. Een enkele verwijzing naar het beleid is niet voldoende voor afwijzing van een
verzoek om b.z.t.

Op 30 september 2015 is namens klager beklag ingediend omdat de directeur geen b.z.t. wilde verlenen aan klager. De toen geldende Circulaire van 8 september 2000
(nr. 5041936/00/DJI, Stcrt. 2000, 176) is ingetrokken op 17 november 2015. In de daarop volgende wijziging van de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen is het beleid voor het verlenen van b.z.t. aangepast (Brief van 17 november 2015,
kenmerk DJI 701948). Op grond van de (gewijzigde) Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen komt een gedetineerde die verblijft op een BPG overigens (nog steeds) niet in aanmerking voor het ontvangen van b.z.t.

De beroepscommissie constateert dat de directeur in het geval van klager het verzoek om b.z.t. niet kon afwijzen met uitsluitend een verwijzing naar het geldende beleid, zonder daarbij een eigen belangenafweging te maken.
De beroepscommissie overweegt daarbij als volgt. Vast staat dat klager op de BPG verblijft van de locatie De Schie. Hij verblijft in een individueel regime. De beroepscommissie is van oordeel dat de status van een gedetineerde en het regime waarin hij
verblijft niet per definitie doorslaggevend zijn voor het wel of niet toestaan van het ontvangen van b.z.t.
Omstandigheden die onderdeel uitmaken van deze individuele belangenafweging zijn onder meer de duur van de detentie, de noodzaak van extra beveiliging, de veiligheid van het bezoek en het gedrag dat een gedetineerde in de detentiesituatie vertoont.
Met betrekking tot klager is van belang dat het enkele jaren durende boeienregime met de hieraan inherent vergaande beperkingen in de bewegingsvrijheid vanaf 2015 is afgebouwd en klager in deze periode goed gedrag heeft vertoond. Klager heeft voorts al
een lange detentie ondergaan en zal in elk geval de komende twee jaren nog in een penitentiaire inrichting verblijven alvorens hij opnieuw in een TBS-inrichting wordt geplaatst. Bovendien heeft de (voormalig) directeur de verwachting gewekt dat klager
b.z.t. zou kunnen ontvangen. Nu er intensief contact is geweest met klagers raadsvrouw hierover, mocht klager daarop vertrouwen, ook al is geen sprake van een concrete toezegging.
De mogelijkheid en noodzaak van het treffen van aanvullende beveiligingsmaatregelen zijn niet onderzocht.
Nu de directeur geen op de persoon toegesneden afweging heeft gemaakt waarin de voorgenoemde omstandigheden zijn meegewogen, oordeelt de beroepscommissie dat de afwijzende beslissing niet voldoende is gemotiveerd. Zij zal het beklag daarom alsnog
gegrond verklaren. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig om een tegemoetkoming toe te kennen, omdat de gevolgen van de bestreden beslissing ongedaan gemaakt kunnen worden. Zij zal de directeur opdragen een nieuwe beslissing te nemen met
inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, zij vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag gegrond. Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en draagt de directeur op een nieuwe beslissing te nemen met
inachtneming van haar uitspraak binnen een maand na ontvangst van deze uitspraak. Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 24 november 2016.

secretaris voorzitter

Naar boven