Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 16/2568/GA, 24 november 2016, beroep
Uitspraakdatum:24-11-2016

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          16/2568/GA

betreft: [klager] datum: 24 november 2016

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de locatie Zwaag, gericht tegen een uitspraak van 15 juli 2016 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 oktober 2016, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is dhr. […], namens de directie van de locatie Zwaag, gehoord.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met behoud van televisie, wegens verbale agressie jegens een medegedetineerde.

De beklagcommissie heeft het beklag gedeeltelijk gegrond verklaard en heeft aan klager een tegemoetkoming van € 7,50 toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van de directeur en klager

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In het sanctiebeleid van de locatie Zwaag wordt gesproken over een disciplinaire straf van drie tot vijf dagen. Volgens de beklagcommissie had hier 'tot en met' moeten staan om de opgelegde disciplinaire straf van vijf dagen te rechtvaardigen. De directeur acht die redenering onjuist. Volgens artikel 50, eerste lid, en 51, eerste lid, onder a. en c., van de Pbw kan een disciplinaire straf voor ten hoogste twee weken worden opgelegd als er sprake is van betrokkenheid bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting. Deze termijn is niet overschreden. Hiermee heeft de sanctie haar wettelijke grondslag. Klager heeft in eerste instantie geweigerd om de instructies van het personeel op te volgen, hetgeen volgens het sanctiebeleid met maximaal veertien dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte kan worden bestraft. Pas na het nogmaals negeren van de instructies van het personeel is aan klager een rapport aangezegd. Alleen al om die reden is de opgelegde straf van vijf dagen niet in strijd  met het sanctiebeleid. Daarbij komt dat het sanctiebeleid is afgeleid van en is ondergeschikt aan de Pbw en fungeert als richtlijn. Ten overvloede wijst de directeur er op dat taalkundig gezien het woord 'tot' van oudsher ook de betekenis van 'tot en met' kan hebben, hetgeen bijvoorbeeld duidelijk wordt in de uitdrukking 'van A tot Z', waarmee niet is bedoeld 'van A tot en met Y'.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

 

3.         De beoordeling

Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel. De beklagcommissie heeft overwogen dat de disciplinaire straf terecht aan klager is opgelegd, maar dat – gelet op het sanctiebeleid van de inrichting, inhoudende dat voor dergelijk gedrag een straf van drie tot vijf dagen kan worden opgelegd – de maximale duur van de straf overschreden is. Zij heeft het beklag gegrond verklaard voor zover de opgelegde disciplinaire straf de vier dagen te boven gaat. Het beroep van de directeur is daartegen gericht.

Onder verwijzing naar een eerdere uitspraak van 15 september 2016 (RSJ 15 september 2016, 16/2084/GA en 16/2116/GA) overweegt de beroepscommissie als volgt.

De directeur hanteert als sanctiebeleid dat voor verbale agressie jegens een medegedetineerde als hier aan de orde een disciplinaire straf kan worden opgelegd van drie (de beroepscommissie leest in het sanctiebeleid overigens één) tot vijf dagen. In beroep heeft de directeur aangevoerd dat dit beleid zo moet worden uitgelegd dat ook vijf dagen kan worden opgelegd en verwijst hierbij naar de opvatting van de Taalunie die hem hierin steunt. De beroepscommissie is van oordeel dat door in het sanctiebeleid 'tot vijf dagen' in plaats van 'tot en met vijf dagenꞌ te vermelden de directeur aanleiding kan geven tot enige onduidelijkheid. Echter, mede gelet op het oordeel van de Taalunie slaagt het beroep van de directeur. Daarbij komt dat – los van de betekenis van het woord ꞌtotꞌ in relatie tot ꞌtot en metꞌ – conform artikel 51, eerste lid, onder a, juncto artikel 50, eerst lid, van de Pbw een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken kan worden opgelegd indien de gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting. Het beroep van de directeur zal daarom gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, U.P. Burke en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Blankenspoor, secretaris, op 24 november 2016.

 

 

 

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven